De voormalige gemeente Horst

 
   
  Bewoning vóór het jaar 1000

Horst omstreeks 1000

De Heren van Horst

Staatkundige geschiedenis van Horst

Van gemeente toen tot gemeente nu

De 19de eeuw

 

 

Bewoning vóór het jaar 1000


Restanten van kampplaatsen uit de jongste periode van de Oude Steentijd (ca. 8000 v. Chr.) bewijzen dat de zogenaamde nomadische rendierjagers op het einde van de laatste IJstijd ook de uitgestrekte kille en karige toendra's van onze streken bezochten. Aan de westgrens van de gemeente zijn sporen van deze kampementen gevonden. Uit de Middensteentijd, waarin vuurstenen werktuigjes werden gebruikt, zijn ook vindplaatsen van voorwerpen bekend.
Toen de mens de revolutionaire stap van jager naar landbouwer zette (4000 - 2000 v. Chr.), veranderden ook zijn werktuigen. Uit deze tijd zijn enkele glad gepolijste bijlen gevonden. Uit de Bronstijd zijn een klein aantal grafheuvels bekend. Onder deze heuvels werden de doden bijgezet.
Uit de hierop volgende IJzertijd (7000 v. Chr.) zijn bewoningssporen teruggevonden aan de Schadijk en het Witveld. Verbranding van overledenen is vastgesteld in de buurt van de Kasteelse Bossen. Hier werd omstreeks 1945 een urnenveld ontdekt dat dateerde uit de Vroege en Middenijzertijd (ca. 700 - 500 v. Chr.). Er werd onder andere een zogenaamde Kalenderberg-urn opgegraven. Deze urn, versierd met prachtig geometrisch reliëf, is nu, evenals vele andere voorwerpen, te zien in de Oudheidkamer van Horst. Sporen van bewoning uit de Romeinse Tijd werden bij de meest recente opgravingen in het jaar 2000 gevonden op het Hoogveld.
De mensen die na de Romeinse tijd en de Volksverhuizing in deze streken woonden, werden in de zesde en zevende eeuw tot het christendom bekeerd.

   
    Horst omstreeks 1000


Het oudste gebouw van Horst was waarschijnlijk de kerk. Bij een onderzoek dat in 1947 werd verricht, werden de fundamenten van een oersteenkerkje blootgelegd, dat vermoedelijk dateerde uit de elfde eeuw.
Het oudste tot nu toe bekende geschrift waaruit het bestaan van de kerk en van Horst blijkt, is uit de dertiende eeuw. Hierin staat dat Osto, Heer van Borne, in het jaar 1219 aan de Abdij van Averbode het recht van patronaat en personaat van de kerken van Blerick en Berkel (d.i. Horst-dorp) schonk. Dit wil zeggen dat deze abdij bepaalde rechten op inkomsten verkreeg en het recht om een pastoor te benoemen.


Het document bevindt zich in de Abdij van Averbode
Klik op het document voor een vergrote weergave
 


De nieuwe St. Lambertuskerk, op de plaats van haar 14e eeuwse voorgangster
 

   
    De Heren van Horst


De eerste bouwfase van het na 1840 afgebroken kasteel, het Huis Ter Horst, is nog moeilijk vast te stellen: waarschijnlijk tussen het einde van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw.
Van de oudste Heren van Horst weten we nog maar zeer weinig. De eerste belangrijke Heer is Dirk van der Horst, gunsteling van de Hertog van Gelre en van 1457 tot 1484 ambtman van het Land van Kessel. De tweede belangrijke Heer van Horst is Johan I van Wittenhorst (1524 - 1569).
Evenals zijn voorganger was hij ambtman en één van de vooraanstaande edelen van het Gelders Overkwartier. In 1639 stierf de rechte linie van de familie Van Wittenhorst in Horst uit. De Heerlijkheid Horst kwam toen in handen van de verwante familie Huijn van Amstenrade en Geleen.

   
    In 1660 kocht Willem Vincent van Wittenhorst, een afstammeling van Johan I van Wittenhorst uit een andere linie, de heerlijkheid en bracht haar zo weer terug aan de familie Van Wittenhorst. Willem Vincent en zijn eerste echtgenote Wilhelmina van Bronkhorst leefden tot 1660 als katholieke edelen op het kasteel Nijenrode en in een huis in Utrecht. Kort na het overlijden in 1669 van zijn echtgenote Wilhelmina van Bronkhorst hertrouwde Willem Vincent met Catharina Cecilia van Bocholtz die hem drie kinderen schonk (het eerste huwelijk was kinderloos). Na zijn overlijden in 1674 hertrouwde Catharina met Arnold, markies van Hoensbroek. Zij bleef tot het overlijden in 1724 Vrouwe van de Heerlijkheid Horst. De dochter, Maria Adriana Alexandrina Theresia van Wittenhorst gehuwd met Anton Ulrik, graaf van Frezin en Arberg, volgde haar op. Dit echtpaar bleef kinderloos. Graaf Ulrik overleed in 1724 en Maria in 1738.
Na lange processen kwam de heerlijkheid in handen van de verwante familie Von Fürstenberg. De zonderlinge Frans Clemens von Fürstenberg was de laatste Heer van Horst die op het kasteel heeft gewoond. Hij overleed in 1828. Het eens zo mooie slot verviel tot een ruïne.
 
   
    Staatkundige geschiedenis van Horst


De staatkundige verhoudingen van Horst zijn vóór de dertiende eeuw erg vaag. Vast staat dat Horst een hoge heerlijkheid was met een hoge rechtspraak, dat wil zeggen dat ook "halsmisdrijven" in Horst konden worden berecht. In de veertiende eeuw is Horst onder Gelderse invloedssfeer gekomen. In het begin van de zestiende eeuw kwam de Heerlijkheid Horst in het bezit van de Kleefse familie Van Wittenhorst. Het Hertogdom Gelder was verdeeld in vier kwartieren, Arnhem, Zutphen, Nijmegen en Roermond. Horst behoorde tot het Overkwartier Roermond dat ook werd genoemd: "Opper - Gelder" en "Gelders Overkwartier" of kortweg: "het Overkwartier" (van de rest uit gezien lag het namelijk stroomopwaarts aan de Maas).
Met de ondertekening van het verdrag van Venlo in 1543 kwam Karel V in het bezit van het Hertogdom Gelder. In de loop van de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) werd het Overkwartier, dat onder Spaans bestuur bleef, van de drie Nederkwartieren (nu: Gelderland) gescheiden.
 

   
    Na de Spaanse Successieoorlog (1701 - 1713) werd het Overkwartier verdeeld tussen Oostenrijk, de Republiek en Pruisen. Zo kwam Roermond bij Oostenrijk, Venlo bij de Republiek en Het land van Kessel bij Pruisen.
In 1798, na de komst van de Fransen, werd het Pruisisch Overkwartier als Departement van de Roer ingelijfd bij Frankrijk. Eerst bij het Congres van Wenen in 1815 kwam het deel van Opper - Gelder waartoe de dorpen van Horst aan de Maas behoorden, bij Nederland! De voertaal - het Nederlands - hebben onze voorouders, ondanks eeuwenlange vreemde overheersing, gelukkig weten te behouden.
 
   
    Van gemeente toen tot gemeente nu


In de Middeleeuwen lagen onze streken betrekkelijk veilig tussen Peel en Maas. Het is merkwaardig dat hierin geen plaatsen voorkomen met stadsrechten, of plaatsen die omwald of ommuurd zijn geweest.
Al vroeg bestonden in het gebied dat nu de gemeente Horst aan de Maas omvat, zelfstandige gemeenten met een eigen schepenbank. De schepenen waren belast met de rechtspraak, zowel burgerlijk als strafrechtelijk. Bovendien vervulden ze bij het besturen van de gemeente een belangrijke rol. De schepenen spraken recht volgens het oude gewoonterecht dat mondeling werd overgeleverd. Later werden deze gewoonterechten opgetekend en tenslotte vastgelegd in het "Gelders Land- en Stadrecht van het Overkwartier van Roermond" (1620).
Horst was tenslotte ook een heerlijkheid. Aan het hoofd van een heerlijkheid stond een "heer" die "heerlijke" rechten had. De heer had bijvoorbeeld het recht om schepenen te benoemen. De heer, of zijn plaatsvervanger de scholtis, trad op als rechtsvorderaar, met name als aanklager in strafzaken. De heer had recht op een deel van de opgelegde boeten. In Horst vallen het gebied van gemeente, schepenbank en heerlijkheid samen. Vandaar dat deze drie begrippen dikwijls door elkaar werden gebruikt. Met de komst van de Fransen in 1795 vonden er grote maatschappelijke omwentelingen plaats, oude rechten werden vervangen door nieuwe.
Horst werd in de Franse tijd hoofdplaats van een kanton met een vredegerecht dat tot 1877 bleef bestaan. Horst werd ook een gemeente in de huidige betekenis. Interessant is nog dat Sevenum in 1800 bij Horst werd gevoegd. In deze situatie kon Sevenum moeilijk berusten. Het slaagde er in 1836 in toen Limburg zich bij de Belgische opstand had aangesloten om weer een zelfstandige gemeente te worden. Samengevoegd onder Frans bestuur werden Horst en Sevenum dus onder Belgisch bestuur weer gescheiden!
 

   
    De 19de eeuw


Het oude raadhuis


De maatschappelijke veranderingen die zich in de 19de eeuw en in de eerste helft van de 20ste eeuw hebben voltrokken, zijn groot. Aanvankelijk werden de uitoefening van de landbouw en de ambachten op de oude voet voortgezet, maar langzaam aan kwamen er veranderingen op gang die het hele leefpatroon zouden wijzigen.
Bij de officiële ingebruikneming van de eerste stoommachine in Noord-Limburg in de molen van Frans Beuijssen op 22 oktober 1850 speelde de Harmonie van Horst. Op dat ogenblik, men was het zich toen niet bewust, werd in feite een nieuw tijdperk ingeluid: de industrialisatie van Noord-Limburg. De fabrieken zouden aan de werkloosheid en de armoede een einde maken.
 

   
    In 1850 telde Horst 3331 inwoners die grotendeels leefden van de landbouw. Er waren 545 huizen, 200 weeftoestellen, 3 blauwververijen, 3 brouwerijen, 2 hoedenfabrieken, 1 leerlooierij, 1 orgelmakerij, 2 stroopmakerijen, 2 windmolens en 1 stoommolen.
Er waren drie openbare scholen. In het dorp Horst was een lagere school en een zogenaamde Franse School (enigszins te vergelijken met de voormalige Mavo) en Meterik had een kleine lagere school. Er bestond geen leerplicht.
Het grote probleem van de 19de eeuw was de bestrijding van de armoede van een snelgroeiende bevolking. Maar ook de gemeente was arm. Om de zware schuldenlasten te delgen begon het gemeentebestuur aan ontginning, verkoop en bosaanplant van de oude gemene of woeste gronden.

G. Verheijen (redactie)