|
|
|
Het dorp Lottum
De bewoning van Lottum gaat tenminste terug tot de Romeinse tijd. Dit
blijkt onder meer uit een gevonden urnenveld bij de Stationsweg en een bij
het veer aangetroffen Romeinse altaarsteen.
In de middeleeuwen was de heerlijkheid Lottum in bezit van de
Benedictinessenabdij van St. Quirinusabdij te Neuss. Daar de abdij als
geestelijk lichaam de heerlijke rechten niet kon uitoefenen, berustte de
voogdij aanvankelijk bij de heer van Kessel en daarna bij de graaf, later
hertog van Gelder.
In 1563 verkrijgt Christoffel van Wylick na lang onderhandelen de
heerlijkheid Lottum van de abdis van Neuss. In 1608 werd zijn nakomeling
Johan Christoffel van Wylick namens de koning van Spanje erkend als
vrijheer van Lottum en tevens tot baron van Lottum verheven. Een beroemde
nakomeling was Philip Carl van Wylick, generaalveldmaarschalk in
Pruisische dienst, in 1701 benoemd tot rijksgraaf van Lottum. |
|
|
|
|
|
De heerlijkheid Lottum
Een eigen schepenbank of plaatselijke rechtbank werd in Lottum pas laat
opgericht. Daarvóór bestonden er slechts twee lagere rechtbanken of
laatbanken. In 1567 wordt in een brief over strafzaken nog verwezen naar
de ambtman van het Land van Kessel, Johan van Wittenhorst, heer van Horst.
In 1690 en later had Lottum een eigen schepenbank. In 1736 wordt schepen
Muisers van Lottum door het Hof van Gelder te Geldern gehoord in een
proces over de plaatsing van de Lottumse galg op mogelijk Broekhuizens
gebied. Na het einde van de tachtigjarige oorlog (1648) bleef Lottum
evenals Grubbenvorst Spaans om in mei 1713 bij Pruisen te worden
ingelijfd. Toch bleef in geheel Pruisisch Gelder het Nederlands de enige
erkende taal.
Lottum bezat drie adellijke huizen, namelijk Kaldenbroek, het huis Darth
en de nog steeds in volle glorie bestaande Borggraaf.
De Van Wylicks
stootten in het midden van de 18e eeuw hun gehele bezit in Lottum en
Grubbenvorst af. Later noemen de eigenaars van de Borggraaf zich heer van
Lottum. Ook de laatste erfgenaam, pastoor Van Aerd te Lottum, liet zich
graag "seigneur" noemen, hoewel de feodale tijd in 1800 al voorbij was.
|
|
|
|
|
|
Samenvoeging met Grubbenvorst
In de Franse tijd vervallen de feodale heerlijkheden en rechten. Na twee
jaar centralistisch bestuur wordt in 1800 de zelfstandigheid van kleine
gemeenten hersteld, doch wel worden tegelijk de kleine gemeenten
samengevoegd. Zo vormen Grubbenvorst en Lottum sinds die tijd één
gemeente. Elk dorp had toen ongeveer 500 inwoners, van wie vele jonge
mannen in het leger van Napoleon moesten dienen.
Agrarisch had Lottum duidelijk een voorsprong op zijn omgeving. Ook in
Lottum waren de heidevelden ontgonnen toen sinds 1900 kunstmest op de
markt kwam. Al in de 18e eeuw had Lottum boomgaarden en kweekte men er
haagplanten, maar vooral in de 19e eeuw nam de boomkwekerij hier een grote
vlucht. Rond 1890 ontstond in Lottum de rozencultuur. In de 20e eeuw zou
deze zich steeds meer uitbreidende cultuur aan Lottum de naam Rozendorp
geven.
G.F. Verheijen (redactie)
|
|