Steentijdvondsten in Griendtsveen

 
   
 

'Steentijdvondsten in Griendtsveen' is één van de 22 boeiende verhalen uit het prachtig geillustreerde boek 'Een spannende speurtocht tussen Maas en Peel'.

 

Al wekenlang was de stam, waar Tula en Iona bij hoorden, op zoek naar rendieren (rendierjagers). Men had al dagen niets gevonden en iedereen begon nu echt honger te krijgen. Af en toe zagen ze wat eetbare bessen aan de struiken. Maar dat was niet genoeg om alle magen van de stam mee te vullen. Hoe verder ze naar het noorden trokken, hoe kouder het werd. De zon liet zich ‘s morgens steeds later zien en ‘s avonds ging ze ook steeds vroeger onder.

Tula en Iona verbleven meestal in de grote tent. Liggend onder dikke rendierhuiden, vertelden ze elkaar verhalen, die ze wel eens van hun vader en moeder hadden gehoord. Verhalen over de godin Freya, over Wodan de baas van alle goden, en over de god Donar, die met zijn kar over de wolken reed en dan zijn hamer hanteerde waar de vonken van afvlogen.

Vooral Tula kon  heel spannend vertellen en Iona moest dan af en toe toch een beetje griezelen. Als Tula overdreef zei zijn moeder wel eens: “Tula, maak je zusje nou toch niet zo bang. Dat is niet leuk.” Maar Tula moest daar om lachen en zei dan: “Daar moeten meisjes maar tegen kunnen”.

   
        Toen op een dag de mannen van de stam weer terugkwamen van de jacht zonder voedsel, moest iedereen ‘s avonds zonder eten naar bed. De voornaamste mannen hielden dezelfde avond nog een vergadering en spraken onder elkaar af, dat ze het jagen nog één dag zouden proberen. Als ze de volgende dag weer geen rendier vonden, zouden ze terug gaan naar het zuiden...naar de streek waar het warmer was.
   
   

‘s Nachts kon bijna niemand slapen van de honger. Mede hierdoor was ‘s morgens iedereen al vroeg op.  Alle mannen wilden zo vlug mogelijk proberen het spoor van een rendier te vinden. Ook Tula wilde graag met de grote mannen mee. Maar zijn moeder zei: “Nee, daar ben jij nog veel te klein voor. Je loopt maar in de weg.”  Tula reageerde: “Ik kan toch tussen de struiken rendieren opjagen”. “Dan moet er wel eerst een rendier zijn”, zei moeder. “Laat hem toch mee gaan”, zei vader, “dan leert hij meteen hoe zo’n jacht gaat.”

Tula kon wel juichen. Hij mocht mee op jacht en zusje Iona niet. Jacht was ook niets voor meisjes, dacht hij bij zichzelf. Trouwens rendieren konden snel lopen en hard stoten met hun zware gewei .......zeker als ze in het nauw gedreven werden.

Buiten de tent werd de groep mannen opgesteld. De beste jager van de stam gaf de aanwijzingen. Toen hij Tula zag staan zei hij: “Jij gaat straks rendieren opjagen tussen de struiken. Jij bent nog klein, zodat ze jou niet kunnen zien.” Van de ene kant vond Tula het een hele eer dat hij de dieren mocht opjagen, van de andere kant vond hij het vervelend dat de baas van de stam hem nog erg klein vond.

Vervolgens sprak de leider: “Gisteren hebben we dat hele stuk dáár afgezocht. Daar was niets te vinden. Vandaag gaan we de andere kant op. Kijk goed uit je ogen. Het is heel hard nodig dat we nu voedsel vinden. Iedereen houdt zijn mond dicht tot hij iets gezien heeft”.

   
   

De groep mannen begon zonder geluid te maken te bewegen. Tula liep naast zijn vader met de andere mannen mee. Af en toe moest hij struiken opzij duwen om er voorbij te kunnen, maar hij leerde al gauw hoe je dat moest doen zonder geluid te maken.


Plotseling zag Tula dat er aan de rechterkant een groot rendier tussen de struiken lag. Misschien lag het nog te slapen. Hij durfde de arm van zijn vader bijna niet aan te raken, maar het moest wel. Vader begreep zijn zoon en gaf tekens aan de andere mannen. Het rendier had niet in de gaten dat de jagers naar hem toe slopen. Toen de kring klein genoeg was, gaf de aanvoerder een geweldige schreeuw en alle mannen stormden met hun stenen bijlen op het dier af. Na een korte tijd lag het beest dood op de grond. Er stroomde bloed uit zijn kop. Het dier spartelde nog even na .......en toen lag het stil.

“Waarschijnlijk zijn er in de buurt nog meer dieren”, zei een van de mannen. “Dat zou heel goed kunnen”, zei de aanvoerder van de stam, “maar we hebben nu voor enkele weken genoeg te eten en we gaan terug naar ons kamp. Kom op mannen.....we gaan proberen of we het beest kunnen dragen.” Gemakkelijk ging dat niet. Het dier woog veel meer dan iemand gedacht had.  

   
   

Op de terugweg zei de aanvoerder tegen Tula: ”Jongeman, je hebt het heel goed gedaan. Als we jou niet hadden meegenomen dan was het dier waarschijnlijk wakker geworden en weggevlucht. Dan hadden we dit succes niet gehad. Jij krijgt straks het lekkerste stuk vlees, daar zal ik wel voor zorgen.”

Toen de zon op haar hoogste punt stond, waren ze al weer terug in het kamp.

De vrouwen en kinderen waren verheugd en verdrongen zich om het grote dier dat daar op de grond lag. Iedereen was vol bewondering voor Tula, omdat hij de eerste was geweest die het dier had gezien en zo goed de aanwijzingen had gegeven. Tula voelde zich heel groot worden.

   
   

Er werd een groot vuur aangelegd en zowel vrouwen als  mannen begonnen met stenen messen de huid van het dier open te snijden. De oudste vrouw gaf precies aan hoe de stukken vlees moesten worden gesneden en hoe ze boven het vuur moesten worden geroosterd. Dit alles om te zorgen dat het vlees bewaard kon worden  voor de lange terugtocht naar het winterkamp.

Tijdens de werkzaamheden gebeurde het soms dat van een stenen mes een stukje steen afbrokkelde, waardoor het mes niet of moeilijk te gebruiken was. Ook in deze stam kon iemand nieuwe messen maken. Deze vakman sloeg met een klopsteen op een brok vuursteen en bij een goede slag kwam er, behalve afval (“afslagen”) een nieuw stenen mes tevoorschijn. Zo’n nieuw mes was meestal zo scherp dat je moest uitkijken dat je je niet in je vingers sneed. 

Tussendoor kreeg iedereen iets te eten en Tula kreeg het  lekkerste stuk. Hij had het ook wel verdiend vond iedereen.

De honden die bij de stam hoorden, bleven steeds maar rond het grote vuur schooien om vlees. Af en toe gooide de oudste vrouw, die de leiding had, er wat stukken afval naar toe en dan vochten de honden tot alles op was.

Tot ‘s avonds laat was men met de vleesbereiding bezig. Toen eindelijk het laatste stuk vlees was geroosterd werd alles in rendierhuiden ingepakt en stevig dicht gebonden. Men moest zorgen dat ook de honden er niet aan konden komen. Het vuur buiten de tent werd niet uitgemaakt en de hele nacht bleven er mannen waken tegen wilde dieren.

   
   

De volgende dag werden de zware pakken met voedsel verdeeld over de mannen. De aanvoerder van de stam gaf aan welke route ze die dag zouden lopen. Achteraan liepen speciaal enkele mannen die steeds in de gaten hielden of ze niet gevolgd werden door wolven of door mannen van andere stammen.

Twaalf duizend jaar later vonden mensen in Griendtsveen de restjes vuursteen terug, die destijds afgeslagen waren bij de vervaardiging van stenen messen.. Enkele van die “afslagen” liggen nu in de Oudheidkamer van Horst.

   
   

Vragen bij “Steentijdvondsten in Griendtsveen”

  • Hoe worden de mensen van de stam, waar Tula bij hoort, ook wel genoemd?

  • Welke goden komen in de verhalen van Tula voor?

  • Waarom moet op een avond iedereen zonder eten naar bed?

  • Welke taak krijgt Tula tijdens een jacht op rendieren?

  • Alle mannen sluipen naar het slapende dier. Hoe veroveren ze het dier?

  • Waarom krijgt Tula het lekkerste stuk vlees?

  • Welke werkzaamheden vinden plaats als het dode rendier het kamp is binnengebracht?

  • Als het vlees uiteindelijk stevig ingepakt zit, moet er  gewaakt worden. Waarom?

  • Hoe worden de stenen messen gemaakt?

  • In Griendtsveen zijn nog restjes vuursteen gevonden (o.a. afslagen van messen). Hoe oud zijn deze afslagen?