Belgische oorlogskinderen in Horst en Sevenum

 
   
  Belgische oorlogskinderen in Horst en Sevenum

Irma Moortgat

Omer Moortgat

Jozef Rydant

Charles Willems

Belgische oorlogskinderen in Horst en Sevenum

In 2008 is het negentig jaar geleden dat er een einde kwam aan de Eerste Wereldoorlog. Nederland was in die oorlog neutraal. Maar dat betekende niet dat de oorlog helemaal aan ons land voorbijging. Vanaf het uitbreken van de oorlog in 1914 sloegen honderdduizenden mensen uit België op de vlucht voor het geweld. Ze kwamen bijna allemaal in Nederland terecht. De meesten werden opgevangen in grote kampen boven de grote rivieren. Maar ook in Limburg verbleven veel vluchtelingen. In Horst en Sevenum werden tijdens de oorlogsjaren vooral Belgische kinderen opgevangen.


Dendermonde was een van de Belgische steden die het ergst door het oorlogsgeweld was getroffen. Bij de oorlogshandelingen in september en oktober 1914 bleven slechts 98 van de meer dan tweeduizend woningen die de stad telde, onbeschadigd. Duizenden inwoners moesten op zoek naar nieuwe huisvesting. Vooral kinderen hadden het zwaar: ze sliepen soms in groepen van tien tot vijftien in varkensstallen en schuren omdat hun woningen met de grond gelijk waren gemaakt. In Nederland zette een comité zich in voor de huisvesting van Belgische ‘oorlogskinderen’. Dit comité besliste dat een aantal van de dakloze kinderen uit Dendermonde en het nabijgelegen Zele in Horst zou worden ondergebracht. Begin februari 1915 arriveerde een grote vrachtwagen met 32 kinderen in Horst. Later zou nog een tweede groep van omstreeks twintig Belgische kinderen in Horst worden opgevangen. In Sevenum kwamen op 24 februari en 9 maart 1915 in totaal 73 kinderen aan. Een groot deel van hen kwam uit Antwerpen of directe omgeving. Verder waren er elf afkomstig uit Zele, tien uit Grembergen en zes uit Dendermonde.

De kinderen varieerden in leeftijd van 4 tot 14 jaar. Ze bleven vrijwel allemaal de hele oorlog in Horst en Sevenum. Het merendeel was ondergebracht bij particulieren, maar in Horst vond een aantal kinderen ook onderdak in het Sint-Antoniusgesticht (het huidige Gasthoes) en in Sevenum in het zustersklooster. Het benodigde geld voor de opvang van de kinderen werd vergaard door donaties en collectes. Bovendien verleende het Rijk subsidie voor elk kind dat werd opgevangen.

Hoe enkele van de kinderen die in Horst en Sevenum waren ondergebracht hun verblijf hebben ervaren, valt hieronder te lezen.
   
    In deel 3 van Oud Horst in het nieuws, dat in 1991 verscheen, haalden enkele van de Belgische oorlogskinderen herinneringen op aan hun verblijf in Horst en Sevenum. Hieronder enkele fragmenten daaruit.

Irma Moortgat

De 14-jarige Irma Moortgat vond aan de Gasthuisstraat in Horst onderdak bij dokter Koning en zijn zus Ida: ‘Ik deed er boodschappen en moest de dienstmeid helpen. Ik was er zeer graag en kreeg mooie kleren. Mijn moeder stuurde me af en toe brieven. Eens zat er een foto van mijn jongste broertje in. Dokter Koning werd helaas ziek en verhuisde naar Goor. Ik ben toen ca. een jaar in het St.-Antoniusgesticht geweest. Juffrouw Koning betaalde mijn kost, inwoning en kleding en vooral ook wit brood, omdat ik geen bruin lustte. Ik kreeg van haar veel brieven. Soms kwam zij mij opzoeken en ging dan met me eten in hotel Timmermans aan de Markt. Juffrouw Koning zorgde er ook voor dat ik, met toestemming van de Eerwaarde Moeder van het Gesticht, een post als dienstbode kreeg. Dat was bij hoofdonderwijzer Hoppenbrouwers-van Hees in Gestel (Eindhoven). Ik verdiende f 6,- per maand en spaarde die voor moeder. Toen ik weer thuis kwam, had ik f 94,- bij elkaar. Ik ben bij de Gestelse familie gebleven, totdat de oorlog voorbij was.’
     
    Omer Moortgat

Omer Moortgat was bij aankomst in Horst 9 jaar: ‘In Horst aangekomen, werd ik niet in een gezin maar, samen met mijn broertje René, bij de Zusters in het Gesticht ondergebracht. De weduwe van notaris Van den Bergh had me geadopteerd, d.w.z. zij betaalde de verzorgkosten en mijn kleren aan de Zusters. Zelf kreeg ik van haar een zilveren zakhorloge met mijn naam erin gegraveerd. Ik ben vaker bij haar thuis geweest en ben haar erg dankbaar. In het Gesticht sliepen we op zolder. In de winter hingen de ijspegels soms tot op het bed. Als we ons wilden wassen, moesten we eerst het ijs op de wasbakken kapot slaan. Eten deden we in de kelders. Soms kregen we 3 à 4 dagen niets dan blauwe bonen. René vond die afschuwelijk, maar iets anders kreeg hij niet. De mensen van Horst waren vriendelijk. Boeren gaven soms wat melk te drinken. In het Gesticht kregen we die nooit. Bakker Houben riep ons vaker binnen en dan mochten we de overgebleven taartjes opeten. Op school had ik het goed naar de zin. De onderwijzers waren aardig en ook de leerlingen. Sommige Belgische jongens waren zodanige vlegels dat ze niet langer in hun pleegezin gehandhaafd konden worden. Ze kwamen dan in het Gesticht. Datzelfde gebeurde als een gezin zelf in financiële of andere problemen geraakte.’
   
    Jozef Rydant

Jozef Rydant kwam op 5-jarige leeftijd naar Horst: ‘In Horst ging ik naar de kleuterschool. De Zusters, die de school leidden, vond ik wel aardig. Ook met mijn pleegvader, veldwachter Bovens, had ik het heel goed getroffen. Zijn vrouw kon niet zo goed met kinderen omgaan. Ze was wat stijfjes. Waarschijnlijk was het ook vanwege haar, dat mijn zus en ik overgeplaatst werden naar het Gesticht. Daar kwam mevrouw Bovens ons echter nog geregeld opzoeken. Mijn herinneringen aan het St.-Antoniusgesticht zijn niet erg positief. De sfeer was er wat pensionaatachtig. Ik weet bijvoorbeeld nog dat ik eens twee dagen lang gedwongen werd om spek, dat ik niet lustte, toch op te eten. Mijn vader, die veekoopman was, en een van mijn broers zijn in de oorlog naar Duitsland weggevoerd. Mijn moeder was in die moeilijke tijd een dappere statige vrouw. Ze bezocht ons 2 à 3 keer in Horst. Toen zij eens aan notaris Esser over de gruwelijke toestanden in België vertelde, geloofde die haar niet.’
   
   

Charles Willems

De 8-jarige Charles Willems werd in februari 1915 naar de speelplaats van de Zustersschool in Sevenum gebracht. Daar konden inwoners van Sevenum hun pleegkind komen uitzoeken. Charles Willems: ‘Maar aangezien ik te schaemel was, wou niemand me hebben. Uiteindelijk nam de zeer godsdienstige familie Aerts-Pouwels, wonend op de Blaktdijk, me op. Zij wilden liever een meisje, maar als ik door mijn zwakte dood zou gaan, dan zouden zij een engeltje in de hemel brengen en dat was in die tijd een extra verdienste om zelf nog hoger in de hemel te komen. De familie Aerts had zelf geen kinderen en wilde me adopteren. Dat werd echter niet toegestaan. Wel mocht ik na 1918 in Sevenum blijven,
mits mijn ouders me daarvoor toestemming gaven. Ik had het goed naar mijn zin in mijn pleeggezin omdat ik beschouwd werd als student. Vader Aerts zag me graag priester worden. Mijn belangstelling ging echter uit naar alles wat met radio’s te maken had. Ik werd dan ook radiomonteur en bleef 48 jaar in Sevenum wonen! Men noemde mij daar vaak "D’n Bels".