Ziektes door de eeuwen heen (2)

 
Klik hier voor een printvriendelijke versie in PDF-formaat  
 

Viezerikken in Limburg

Gebrande rabarberpoeder en pijnstillende droppen

Van gasthoes tot huisartsenpost

Opgravingen

Allerlei - Lijkwegen

              Hondsdolheid

              Piskijker

Quiz

Verhalenwedstrijd

Achtergrondinformatie: besmettelijke ziekten door de eeuwen heen

 

Viezerikken in Limburg

Onze verre voorouders waren in onze ogen maar viezerikken. Eeuwenlang wasten ze zich bijna nooit en ook schone kleren trokken ze maar zelden aan. Als ze hun behoefte moesten doen groeven ze een kuiltje en zelfs zo’n honderd jaar geleden waren er marktvrouwen die een klep in hun onderbroek hadden. Wanneer ze hoge nood hadden, maakten ze de knopen van deze klep los, spreidden de vrouwen hun benen en deden waar ze stonden hun behoefte.
Een bekend verhaal is dat in het deftige slot Versailles bij Parijs geen enkele wc was. De koning en zijn familie poepten en plasten gewoon in hoeken van gangen en het personeel ruimde het wel op. In die tijd dacht men dat wassen zelfs ongezond was. In plaats daarvan besprenkelden deftige mensen zich met parfum om toch wat frisser te ruiken. De mensen wisten toen nog niet dat juist door deze slechte hygiëne ziektes eerder ontstonden en zich verspreidden.
Toen in de Middeleeuwen in steden zoals Venlo en Maastricht steeds meer mensen kwamen te wonen, was het in onze ogen logisch dat de slechte hygiëne gevolgen had voor de gezondheid. Maar in die tijd had men nog nooit gehoord van bacteriën of virussen en men had heel andere ideeën over wat goed of slecht was voor de gezondheid. Zo dacht men dat het drinken van water en melk ongezond was en men om gezond te blijven beter bier kon drinken. Zo lagen de straten van het middeleeuwse Venlo vol met mesthopen. Alleen als er een processie trok of als er hoog bezoek kwam, werd de straat schoon gemaakt. De stadsomroeper kondigde dit aan. Wel moesten één keer per week de siepen (goten) schoongemaakt worden. Varkens, kippen en honden liepen vaak vrij over straat.

 

   
Maar weinig middeleeuwse huizen hadden een toilet. De mensen gebruikten een emmer of plasten achter een heg of in een donker hoekje. De welgestelden hadden vaak wel een toilet. Deze toiletten werden "garderobes", kledingbewakers genoemd omdat de stank de motten weghield. Het waren zittingen boven een gat in de grond. Kasteeltoiletten kwamen vaak uit in de slotgracht.
  Als er een besmettelijke ziekte was uitgebroken, werden er wel vaak maatregelen genomen. In 1451 werden er in Venlo bijzondere nachtwachten aangesteld en de leerlingen van de schoolmeester bleven “om der sterfften wille” thuis, terwijl de schoolmeester kostgeld kreeg.
In 1464 wordt er in Venlo een melaetenhuysken (pesthuis) gebouwd op het Laer, buiten de stadsmuur.
Of er in Horst ook ooit zo’n huis is geweest, weten we niet. De naam Melatenweg zou
er op kunnen wijzen. Op het platteland was het niet gebruikelijk dat men zo’n huizen bouwde.
In plaats van verdere hygiënische maatregelen te nemen, hielden de mensen van Venlo processies om God te vragen om hulp en ging men rond met de zogenaamde noodkist.
Vaak vluchtten de bestuurders en rijken van een dorp of stad weg als de pest of een andere besmettelijke ziekte heerste.
Bij de grote pestepidemie in Venlo in 1615 waren er wel veel voorschriften voor de bewoners van besmette huizen: ze mochten alleen de straat op met een stok met een witte vlag in de hand. In besmette huizen moesten de deuren en ramen die op straat uitkwamen overdag gesloten blijven. Er mocht geen water of vuil op straat gestort worden. Als iemand zijn huis wilde reinigen of ontsmetten door rook moest dit ‘s avonds na negen uur of ‘s morgens vóór vijf uur gebeuren en pas zes weken nadat iemand in het huis gestorven was.
Als je linnengoed of kleren van bewoners van besmette huizen wilde wassen, moest dit “beneden de stad tusschen Swaegermans kempen en de Wyntmulen onder die Schiep”.
Ook mochten er geen waren uit de besmette huizen verkocht worden en mochten de bewoners ervan geen water uit de gemeenschappelijke putten op straat halen. Later was het ook verboden om varkens en honden vrij over straat te laten lopen en om vellen schoon te maken.
Als iemand een besmet huis binnenging, kon hij hiervoor een boete van tien goudstukken krijgen

.

 
   
In Venlo bestond de vrees dat de cholera zou worden binnengebracht door passagiers van de stoomboten van de firma PJ Berger, die een lijndienst op Rotterdam onderhield. (Venloosch Weekblad 9 feb 1867)

 


De voormalige Stadsschool aan de Grote Kerkstraat omstreeks 1880. In 1866 en 1867 deed dit gebouw, tegenwoordig beter bekend als "Het Weeshuis" dienst als cholerahospitaal. (Foto: GA Venlo)

 


Advertentie

 


Advertentie

Ook andere voorschriften laten ons nu zien dat er veel onkunde was. Zo werden bijvoorbeeld tijdens een cholera-epidemie in Venlo in 1866 mensen opgeroepen niet te veel te eten, geen onrijp fruit te eten of zuur bier te drinken en men werd aangeraden zich warm te kleden (terwijl het midden in de zomer was.)



Zoals je op dit plaatje kunt zien, nam men het ook in Amsterdam niet erg nauw met de hygiëne. De grachten werden gewoon gebruikt als open riool en niemand keek er van op als iemand, zoals dit jongetje, zijn behoefte deed in de gracht.
 


Cholera was ook een ziekte, die door slechte hygiëne ontstond: besmette uitwerpselen kwamen in het water terecht, waar de bacterie zich gemakkelijk vermeerderde. Als gezonde mensen van dit water dronken, werden ze ziek: diarree, braken en pijnlijke krampen. Vaak stierf een patiënt binnen een paar uur.


Het voormalig Sint Josephgasthuis aan de Begijngang kort voor de tweede wereldoorlog. In 1866 en 1867 weigerde het bestuur van dit hospitaal choleralijders op te nemen. (Foto: GA Venlo)

Tot in de negentiende eeuw kwam deze ziekte veel voor, vooral bij arme mensen in de grotere steden. Daarna begonnen gemeenten meer maatregelen te nemen en kwamen er ook officieel drinkwater en aparte riolering in de steden.


Cholera

Ook tuberculose was een ziekte die vooral de arme mensen trof omdat die in de minst gunstige hygiënische omstandigheden leefden. Toch gingen de gemeentes en ook rijke mensen zich in de negentiende eeuw om deze zieken bekommeren. Er ontstonden verenigingen met als doel de ziekte tegen te gaan. Vanwege de schone lucht kwamen er aan zee en in de bossen speciale ziekenhuizen (sanatoria). De woonsituaties van vooral arme mensen werden gecontroleerd. Tot ver in de twintigste eeuw kwam deze ziekte regelmatig voor.
In de tijd van jullie opa en oma waren er hele families, die deze ziekte hadden. Sommige kinderen moesten wel zeven jaar in een sanatorium aan zee of in de bossen blijven. Tijdens dit zogenaamde kuren lagen ze vaak met hun bedden buiten, ook als het heel koud was. De zee- en boslucht moest hun longen immers weer gezond maken.
Ook nu nog hoor je wel eens over kleine uitbraken van tuberculose. Er wordt dan in de omgeving van de zieke streng gecontroleerd. De ziekte zelf is tegenwoordig goed te behandelen met antibiotica.


Beter bekijken?

In de grote steden werden vanaf het begin van de twintigste eeuw consultatiebureaus geopend. Het consultatiebureau was de spil in de strijd tegen tbc. Het hield zich bezig met voorkoming, opsporing, behandeling, onderzoek en nazorg.
Huisbezoeksters bezochten de mensen thuis en gaven adviezen over een gezonde woonsituatie en hygiënische gewoonten.

   

In dit boekje zijn de belangrijkste lessen met betrekking tot hygiëne en ziektepreventie op een gemakkelijk te begrijpen manier weergegeven.

 


Tuberculose wordt overgedragen door hoesten. In de kleine bedompte woningen van de armen was de kans op besmetting groot. In de bedsteden sliepen hele gezinnen, dicht tegen elkaar aan en met de deurtjes dicht. Zieken waren geneigd de rokende kachel op te zoeken in plaats van licht en lucht toe te laten. Gordijnen werden, hoe smerig ook, uit fatsoen voor het raam gehangen.
Bepaalde beroepsgroepen waren extra vatbaar, bijvoorbeeld diamantslijpers, sigarenmakers, lompenwerkers en tabaksbewerkers. Dit had te maken met de omstandigheden in de werkplaatsen, maar ook met armoede onder deze categorie arbeiders, die gevolgen had voor voeding, lichamelijke verzorging en hygiëne in de woonsituatie.

 

   
    Gebrande rabarberpoeder en pijnstillende droppen

Besmettelijke ziektes veroorzaakten in de zeventiende en achttiende eeuw een enorme angst, ook bij de inwoners van Noord-Limburg. Men wist immers dat een ziekte die eenmaal uitgebroken was een heel dorp plat kon leggen. Toen in 1747 veel mensen in Horst besmet werden met de ziekte bloedloop, stierf in het buurdorp Deurne maar liefst tien procent van de mensen aan deze ziekte! Dus stel je voor: een op de tien klasgenoten, vrienden of familieleden ging hieraan dood. In deze tijd kwamen besmettelijke ziektes heel veel voor. Zoveel mensen werden ziek dat er sprake was van een epidemie. Dat noemen we zo als heel veel mensen dezelfde besmettelijke ziekte krijgen. Ziektes die als een epidemie voorkwamen waren bijvoorbeeld bloedloop (of dysenterie), Aziatische braakloop (of cholera) en de pest.

 

Moorddadig verloop

Als zo’n besmettelijke ziekte eenmaal de kop opstak, had binnen de kortste keren een groot deel van de mensen deze ziekte. Zo weten we bijvoorbeeld dat bij het gezin van Jan Droesen uit Horst tussen 5 oktober en 11 november van het jaar 1779, de chirurgijn J. Morren maar liefst zeventien keer op bezoek kwam. In het gezin waren de moeder, twee kinderen en de knecht ziek en ook de vader werd behandeld. Beide kinderen en de moeder overleden aan de ziekte: dochter Johanna Droesen (4 jaar) op 6 oktober 1779, moeder Helena Droesen-van de Ven op 16 oktober en zoon Joannes Droesen (5 jaar) op 20 oktober.

 

   
Pieter Jan Droesen met zijn echtgenote Catharina Hoeijmakers en twee van zijn kinderen, Jeu en Bertha. Een foto uit ca. 1933. Pieter Jan is in 1859 geboren in dit boerderijtje en er in 1941 overleden. Jeu is overleden maar Bertha leeft nog steeds en is inmiddels hoogbejaard!

   
Een pagina uit het overlijdensregister. Hier zijn Joannes en moeder Helena ingeschreven

Wie was de familie Droesen en waar woonde zij? Dat weten we niet zeker maar het zou zo kunnen zijn gegaan. Op het adres Meterikseweg 155 ligt een boerderij met de naam Campers Plaats. De boerderij werd in 1705 gebouwd. Omstreeks 1750 heeft de familie Droesen dit huis gekocht en deze familie heeft het huis bewoond tot 1968.


Het huis Kampers Plats zoals het er nu uitziet. De voorgevel die je op de vorige foto ziet bevindt zich aan de linkerzijde

Jan Droesen was een vooraanstaand man. Hij was niet alleen boer maar ook koopman en jeneverstoker en –tapper. Verder was hij jarenlang schepen van Horst. Aannemende dat deze Jan Droesen bij de dysenterie-epidemie van 1779 zijn vrouw en kinderen verloor, is het goed mogelijk dat hij in 1782 het Luciakapelletje (50 meter westelijker) liet bouwen. Dit kapelletje, waarover je verderop meer kunt lezen wordt nog steeds verzorgd door de hoogbejaarde mevrouw Coba Droesen.


   


Het Luciakapelletje aan de Meterikseweg in Horst


Hoe kwam het nu dat zo veel mensen zo snel ziek werden? Je weet denk ik wel dat besmettelijke ziektes veroorzaakt worden door kleine levende wezens die we bacteriën of virussen noemen. Deze bacteriën en virussen kunnen mensen vooral ziek maken als de omstandigheden slecht zijn. In die tijd waren de mensen erg arm. Omdat ze niet goed te eten hadden was hun weerstand klein. Ook namen zij het niet zo nauw met de hygiëne. Huizen en huisraad werden niet goed schoongemaakt en men waste zich te weinig.

Troost der armen

Maar een belangrijke oorzaak was ook de onkunde van de mensen zelf en van de artsen. Men wist nog te weinig van de ziektes om ze goed te kunnen bestrijden. Zo vinden we in het boek ‘Den troost der armen’ recepten waarvan men geloofde dat ze tegen de ziektes zouden helpen.
“Neemt eene pinte olijfolie, eenen pot roose water, eenen vierendeel mannekensnoten Muscaten, die geraspt, voor eenen stuijver wit suijcker-candys gestampt, dat ’t saemen geroert. Hiervan moet men nemen ’ s morgens ten agt uren een dobbel wijnglas ende zo het niet op en houdt, neemt ’s avonds ten vier uren nog een dobbel wijnglas, ende nog niet geneezen sijnde, mogt contiuneren: maer ordinaris het en sal soo lang niet duren.”
Ook artsen gebruikten zelfgemaakte medicijnen waar wij nu vreemd van opkijken. Voor zover het handschrift van de toenmalige chirurgijn van Horst, J. Morren, te ontcijferen is, ging het bijvoorbeeld om gebrande rhabarberpoeder, Venetiaanse theriakel, terra japonica, gepulveriseerde gebande hertshoorn en pijnstillende droppen. De arts deed wat hij kon maar wist desondanks veel zieken niet te redden.
Ook andere voorschriften die men gaf, laten ons nu zien dat er veel onkunde was. Zo werden bijvoorbeeld tijdens een cholera-epidemie in Venlo in 1866 mensen opgeroepen niet te veel te eten, geen onrijp fruit te eten of zuur bier te drinken en men werd aangeraden zich warm te kleden (terwijl het midden in de zomer was).

Lopend vuurtje

Zodra er een besmettelijke ziekte uitbrak, ging dit als een lopend vuurtje door het dorp en de hele omgeving. Er brak direct grote paniek uit. De gemeentebesturen van alle dorpen in de buurt sloten onmiddellijk de grenzen. Alle verkeer met het besmette dorp werd ten strengste verboden. Familiebezoek was niet mogelijk, er kon niet gehandeld worden en het dorp waar de ziekte was uitgebroken werd helemaal geïsoleerd. Het is een beetje te vergelijken met de besmettelijke ziektes die de laatste jaren onder dieren uitbreken. Bij ziektes zoals varkenspest en vogelgriep worden de besmette dieren ook direct geïsoleerd van nog gezonde dieren. Maar zoals we allemaal weten, is het heel erg moeilijk de ziekte te stoppen.

Wil je weten wat mensen zoal doen om niet ziek te worden?
Kijk dan eens op een van de volgende sites:

www.20eeuwennederland.nl
www.euronet.nl/users/helle/hygiene.htm
 

   
    Ziekenzorg in Horst: van Gasthoês tot huisartsenpost

Eeuwenlang was de verzorging van zieken een taak van de familie. Men zocht wel hulp voor de genezing buiten de familie, maar echt fanatiek waren de mensen hier ook weer niet mee bezig: de ziekte was de wil van God en als God het wilde ging de ziekte ook wel weer over.
In de tijd van de Romeinen waren er hier en daar in Europa wel al huizen waar armen en gebrekkigen werden opgevangen. In deze huizen kregen ze onderdak, eten, drinken en soms ook kleding.
In de Middeleeuwen, vanaf de elfde eeuw, kwamen er steeds meer van deze gasthuizen.


Je zag ze vooral bij kloosters en kerken.Vanaf de twaalfde eeuw groeide het aantal opvanghuizen opeens heel sterk en werd er veel geld gegeven aan de armen. Dit kwam niet doordat de mensen opeens zo sociaal werden. De rijke mensen hadden de armen nodig: door goed te doen voor arme mensen konden ze een plek in de hemel krijgen. In Maastricht waren er in die tijd wel tien gasthuizen. In de vijftiende en zestiende eeuw kwamen er ook gasthuizen op het platteland.
Het Horster gasthuis werd gesticht op 1 juli 1457 door Jacobus van Megensum. Deze Jacobus had van zijn vader een stuk grond geërfd, genaamd Berkelskamp, met daarop een oud huis.
Hij had er al een kapel gesticht en nu wilde hij het huis gebruiken als gasthuis voor de armen.
Ook Jacobus wilde op deze manier een plaats in de hemel verdienen. Men neemt aan dat dit eerste armenhuis gesticht is op de plaats waar nu cultureel centrum ’t Gasthoês staat.
Er waren allerlei voorschriften op papier gezet. Zo was er een “ordynansy “ (een lijst met afspraken) met Jan Nobis Busse, die als gasthuismeester werkte. In deze overeenkomst stond bijvoorbeeld dat pelgrims en andere arme mensen recht hadden op een verblijf van één nacht. Broeder Jan moest zorgen voor bedden en voor voldoende vuur.
‘s Avonds kregen de gasten “potsys” en goed “scerbyer”( alledaags eten en tafelbier). De gasten moesten ‘s morgens en ‘s avonds bidden voor de stichter (Jacob). Ook waren de gasten verplicht om in de winter van acht uur ’s avonds tot zeven uur ’s morgens te slapen en in de zomer van negen tot vijf. Mannen en vrouwen moesten apart slapen. Als er in de kapel een mis was, werd van de gasten verwacht dat ze de dienst bijwoonden.
Deze regels en afspraken uit de begintijd van het gasthuis zijn allemaal terug te vinden, maar van de latere geschiedenis van het gasthuis weten we maar heel weinig.
We weten wel dat in 1588 de kapel afbrandde. In de zeventiende eeuw werd het gasthuis eigendom van Onze-Lieve-Vrouwegilde. Vanaf die tijd waren het niet langer vreemdelingen, die er gebruik van maakten, maar de eigen inwoners van Horst.
In de achttiende eeuw mocht de schoolmeester er wonen. Hij moest dan wel de arme kinderen onderwijzen. Ook werden er zieken verpleegd.
In de Franse Tijd werd het gebouw gebruikt voor zieken, gebrekkigen, bejaarden en armen.
In 1899 werd het oude gebouw gesloopt en werd het Antoniusziekenhuis gebouwd.
Op dit moment is er in Horst al jaren geen ziekenhuis meer en zelfs de voorzieningen van huisartsen zijn ’s avonds en in de weekends gesloten. Voor noodgevallen kunnen de Horster
burgers dan terecht in Venray bij de huisartsenpost. Zo zie je dat er in de loop van de eeuwen heel wat verandert. Ongetwijfeld zal dit in de toekomst ook wel zo blijven.

 

   
    Opgravingen


Een archeoloog is iemand die bestudeert hoe mensen lang geleden leefden. Meestal doet hij dat door het goed bekijken van de potten die mensen hebben weggegooid. Ook kijkt hij naar de huizen en boerderijen waarin de mensen vroeger woonden. Soms, heel soms, vinden archeologen mensen terug die al honderden jaren dood zijn. Soms hadden mensen zo lang en zo vaak dezelfde bewegingen uitgevoerd, dat hun botten of hun gewrichten (dat is waar twee botten bij elkaar komen) waren vergroeid. Daaraan kunnen archeologen afleiden waardoor de vergroeiingen zijn ontstaan en of iemand een ziekte had. Soms hebben archeologen heel erg veel geluk en zijn niet alleen de botten van iemand bewaard gebleven, maar de hele persoon! Huid, haar, botten en vlees zijn dan bewaard. Denk maar eens aan mensen die in het veen zijn gezakt en helemaal niet zijn vergaan.

De oudste doden waarop archeologen sporen van ziekten hebben ontdekt, stammen uit de Prehistorie. Dit is duizenden jaren geleden, toen mensen nog in heel eenvoudige boerderijen woonden die heel kleine gehuchten vormden. Die gehuchten lagen in uitgestrekte bossen, waar nog volop wilde dieren leefden, zoals beren en wolven. Wanneer de mannen gingen jagen, verzamelden de vrouwen noten, vruchten en andere planten. Op kleine akkertjes werd graan ingezaaid. Dat graan werd in de zomer geoogst. Dan konden de mensen weer nieuw brood bakken. Voordat het brood kon worden gebakken, moest natuurlijk eerst het koren worden gemalen om er meel van te maken. Soms moesten de vrouwen elke dag wel een paar uur op hun handen en knieën zitten. Het koren legden ze op een grote, platte steen die op de grond lag. Met een andere steen maalden ze het koren op de grote steen fijn tot meel. Doordat ze uren achter elkaar op de grond zaten, gingen hun knieën en tenen zeer doen. Soms kregen mensen er zo’n last van, dat hun gewrichten (dat is waar twee botten bij elkaar komen) slijtage opliepen. Daardoor kregen ze nog meer pijn tijdens het werk. Deze slijtage heet reuma, of reumatiek met een moeilijk woord. Met kleine sneetjes sneden de eerste doktoren in de Prehistorie zenuwbanen door. Dit zijn heel fijne lijnen in je lichaam, die gevoelens en ook pijn doorgeven aan je hersenen. Het doorsnijden van deze banen verlichtte de pijn. Die eerste doktoren deden daarna nog iets heel aparts. Ze maalden houtskool fijn en wreven dit in de wonden. Op sommige doden, die bijna helemaal bewaard zijn gebleven, kun je dit zien aan smalle zwarte strepen. Die strepen komen vaak precies op plekken voor waar mensen ook nu nog vaak reuma of pijn aan hun rug of gewrichten hebben. Die zwarte strepen zijn eigenlijk de eerste tatoeages. De oudste tatoeages zijn al 5.400 jaar geleden gemaakt! Soms werden heel fraaie tatoeages gemaakt met allerlei dieren en andere figuren.

 

   
Het vrouwtje van Lottum
Een bekend lijk dat in de gemeente Horst aan de Maas is opgegraven door archeologen, wordt het vrouwtje van Lottum genoemd. Zij is in 1986 opgegraven bij het veer van Lottum. Op die plek stond tot ongeveer 1432 de kerk van Lottum. Ook werden er mensen begraven. Het vrouwtje van Lottum is er ongeveer zeshonderd jaar geleden begraven. Ze is gestrekt op haar rug in een houten kist gelegd. Ze lag in oost-west-richting met het hoofd naar het westen. Haar lichaam is bijna helemaal vergaan en alleen haar botten zijn bewaard gebleven. Opvallend was dat haar wervelkolom (ruggengraat) zeer ernstig was vergroeid. Doktoren noemen dit met een moeilijk woord scoliose. Haar rug was helemaal krom en scheef, waardoor ze niet rechtop kon staan. Ze was ongeveer 35 jaar oud toen ze stierf. De laatste jaren voordat ze stierf, was het vrouwtje van Lottum invalide, maar archeologen weten niet of ze daar ook aan is gestorven. Het skelet van het vrouwtje van Lottum staat nu tentoongesteld in het Limburgs Museum in Venlo. Als je wilt, kun je haar daar gaan bekijken.

Je tanden gebruik je om je eten mee te kauwen, zul je denken. Heel lang geleden, in de Prehistorie, gebruikten mensen hun tanden echter ook voor andere dingen. Toen waren de tanden van mensen ook vergelijkbaar met een derde hand. Met je tanden kun je iets vasthouden of er iets mee doormidden bijten. Denk maar eens aan het doormidden bijten van een stukje plakband. Eigenlijk zijn je tanden dus een speciaal apparaat. Archeologen vinden wel eens oude skeletten terug, waaruit ze van alles kunnen afleiden. Soms zijn de tanden sterk afgesleten. Vaak komt dit doordat er zand of kleine steentjes in het eten zat, maar soms vinden archeologen andere aanwijzingen. Piepkleine krasjes op de kiezen wijzen erop dat mensen vroeger kauwden op dierenhuiden om die soepel te maken. Wanneer zulke huiden soepel waren, konden ze gemakkelijker worden gevouwen en bewerkt om er bijvoorbeeld schoenen van te maken. Dit is ook bekend van Eskimo’s. Ook kauwden mensen vroeger op pezen van dieren. Als die zo soepel waren gekauwd, werden ze gebruikt als touw. Omdat natte pezen krimpen als ze opdrogen, klemmen ze vastgebonden spullen nog vaster bij elkaar.

Veenlijken die worden teruggevonden bevatten een schat aan informatie. Veenlijken zijn de lijken van mensen die in het verleden in veen zijn verongelukt of in veen werden geofferd. In het natte veen vergaan lijken niet. Ze blijven dus honderden of duizenden jaren lang bewaard. Regelmatig zijn veenlijken teruggevonden. Sommige hadden allerlei parasieten in hun darmen, zoals lintwormen. Op andere zijn sporen terug te vinden van ziekten, zoals tuberculose, jicht, blindedarmontsteking, galstenen, lepra of pokken. Soms vinden archeologen ook sporen van de oudste beroepsziekten, zoals stoflongen, steenhouwerslongen of rokerslongen. In de longen is in zulke gevallen veel aanslag van roest gevonden. Of in blaas, maag en darmen werden hele hopen zand aangetroffen. Ook sporen van reumatiek zijn regelmatig gevonden op veenlijken of lijken waar enkel de botten nog van zijn bewaard. Deze ziekte uitte zich met name in de enkels en rug.

Bekend is dat mensen heel vroeger in het algemeen een vrij goed gebit hadden. Tandartsen bestonden nog niet, maar toch zijn de oudst bekende vullingen al meer dan duizend jaar oud! Ze waren van lood gemaakt, maar het is niet bekend of ze verder tandbederf echt tegengingen. Bovendien was het lood erg gevaarlijk, omdat het via de bloedvaten in de kiezen in je hele lichaam terecht kon komen. Dan kon je lichaam vergiftigd worden, waar je uiteindelijk dood aan kon gaan. Archeologen vinden regelmatig allerlei vergroeiingen in het bot van de onder- en bovenkaak terug als gevolg van zweren en ontstekingen in tanden en kiezen. Die ontstekingen werden natuurlijk steeds erger als er niets aan werd gedaan en deden dan heel veel pijn.

 
   
Een schedel met een trepanatie


Trepaneren van de schedel van een krankzinnige of iemand met zware hoofdpijn

Naast ziektes die schade toebrengen aan het lichaam, bestaan er ook ziektes die je hersenen aantasten. Daardoor kun je soms je verstand verliezen of gek worden. Pas sinds enkele honderden jaren leren doktoren langzaam hoe ze zulke ziekten kunnen behandelen. We denken dat voor die tijd mensen er weinig van af wisten. Toch kunnen archeologen uit sommige vondsten afleiden dat ziektes die je verstand aantasten ook al lang geleden bestonden. Vele tientallen skeletten zijn in het verleden al opgegraven. In enkele schedels zijn rare gaten gevonden. Trepanaties worden die gaten ook wel genoemd. Dit zijn erg aparte vondsten, waar archeologen eigenlijk weinig raad mee weten. Al in de Steentijd werd in het hoofd van sommige mensen een gat gemaakt. Omdat je schedel erg hard is, moeten die gaten er wel met scherpe messen of boren in zijn gemaakt. De meeste trepanaties zijn rond. Archeologen denken dat de meeste gaten met vuurstenen boren werden geboord, vergelijkbaar met een passer. Wanneer een gat in de schedel werd geboord, had het gat een scherpe en rechte rand. Als een patiënt de operatie overleefde, groeide er nieuw bot langs de rand van het gat. Zo werd de scherpe rand een beetje afgerond. Doordat de randen van de trepanaties vaak afgerond zijn, moeten de patiënten de operaties wel overleefd hebben. Archeologen denken dat mensen deze gevaarlijke operaties vroeger uitvoerden om mensen van langdurige hoofdpijn af te helpen. Van sommige stammen in Afrika weten we dat mensen deze operaties soms ondergaan omdat ze denken dat er een geest in hun lichaam zit, die er door dit gat uit kan.
   
    Allerlei


Lijkwegen

Vroeger was het de gewoonte om iemand die was gestorven, te begraven. Dit gebeurde op het kerkhof bij de kerk in het dorp waar iemand had gewoond. In de Middeleeuwen werden overledenen niet over gewone wegen, die mensen normaal gebruikten, naar kerkhoven gebracht. Men moest hoe dan ook bij begrafenissen altijd de speciale eeuwenoude ‘liekweg’ (lijkweg) volgen. De oudste lijkweg die uit Horst bekend is, werd in 1492 al genoemd. Lijkwegen kwamen voor vanaf de kerstening tot rond 1350. Hun functie was de doden naar de kerk of het kerkhof te brengen. Veel dodenwegen zijn verdwenen, maar namen die kunnen wijzen op dodenwegen zijn: lijkweg, lichtweg, leyweg, geestweg, geestesweg, kerkepad, kerkelaan, en soortgelijke benamingen. Op de zogenaamde kruiswegen werden twee bosjes stro gekruisd neergelegd. Dit was om de ‘ziel’ te misleiden en het terugkeren naar de achtergebleven familieleden te beletten. Iedereen respecteerde dit gebruik en niemand haalde deze bosjes stro weg. Het gebruik van dodenwegen stamt nog uit de tijd van Karel de Grote, die hiermee wilde voorkomen, dat er op heidense begraafplaatsen werd begraven. Men behoorde rond de christelijke kerk te rusten. Door deze dodenwegen te volgen ‘moest’ men wel naar een christelijke begraafplaats. Een aanwijzing dat dodenwegen met geesten te maken hadden, werd gevonden in een oude Duitse overlevering. Daarin spreekt men van Geisterwege, een letterlijke vertaling van geestwegen.

Tot in de middeleeuwen waren de dodenwegen gemeengoed. Van verschillende kanten gingen er lijnen richting de kerk. Wanneer iemand overleden was, moest die zo gauw mogelijk over deze weg, een dodenweg, naar de kerk en/of kerkhof gebracht worden. De kerken gaven in vroeger tijden precies aan waar de lijkwegen liepen, ze waren richtingaanwijzers in het landschap. Maar ook in andere richtingen konden dodenwegen gevonden worden. Vanuit een kerk gingen vaak meerdere dodenwegen verschillende kanten op.

Eeuwenlang zijn de doden vanuit het sterfhuis naar de kerk of het graf gedragen. In de zeventiende eeuw begon men de overledene per slee of draagkoets te vervoeren. In de achttiende eeuw kwam de lijkkoets in de mode. De koetsier droeg een ronde vilten hoed met een zeer brede, slappe neerhangende rand, een zogenaamde ‘huilebalk’. De baarkleden voor de kist waren soms verschillend van kleur. Over het baarkleed van een overleden kraamvrouw bijvoorbeeld liep een witte band. Baarkleden zijn altijd een rijke bron van inkomsten geweest voor de kerk omdat ze na de uitvaart eigendom werden van de kerk.



 

    Hondsdolheid

Vroeger leefden in de bossen, op de heide en in moerassen allerlei wilde diersoorten. Beren, wolven, vossen kwamen volop voor. Wolven kwamen tot in het midden van de achttiende eeuw voor in de omgeving van Horst. Ze leefden vooral in de Peel, waar ze jaagden op knaagdieren en klein wild, zoals konijnen en hazen. Aan de rand van de Peel konden mensen uit Horst hun vee laten grazen. Vooral ’s nachts gingen de beesten er op uit en vielen ze schapen en geiten in de buurt van de Peel aan. Met name schapen waren het slachtoffer, maar ook grote dieren zoals koeien, paarden en veulens. Soms werden zelfs kleine kinderen door wolven overvallen en mee de Peel in gesleurd. Het kwam wel eens voor dat wolven of vossen leden aan de ziekte hondsdolheid. Dit is een vorm van vergiftiging van de zenuwen. Wanneer deze dieren met honden in aanraking kwamen, konden die deze ziekte ook krijgen. De honden konden de hondsdolheid overdragen op mensen. Voor mensen was dat heel gevaarlijk, want je kon er dood aan gaan. In die tijd werden nog dagelijks schapen onder toezicht van een herder met een herdershond de heide in gedreven om te grazen. Daardoor was de kans op besmetting groot. Vanwege de roof van vee en het gevaar op besmetting op hondsdolheid werden wolven lang bejaagd.

 

   

Spreekuur. Piskijker

Zaltbommel was vorige week verkleed als middeleeuwse vesting. Kanonniers verdedigden de stad tegen aanvallen vanaf de Waal. De stadsomroep verving de krant. Er liepen kippen en geiten in de stegen. Ridders bevochten elkaar in de uiterwaarden. En door de straten flaneerden elegante jonkvrouwen. Mijn collega en ik waren verkleed als piskijker en steensnijder. We behandelden voor een paar stuivers mensen met uiteenlopende aandoeningen. De piskijker was in de Middeleeuwen een gestudeerd man. Hij had een doctorstitel, was chique gekleed en stond in hoog aanzien bij de bevolking. De doctor in die tijd wordt vaak afgebeeld met een urinaal in de hand. Het onderzoek van d urine was, naast het pols voelen, de enige manier om een diagnose te stellen. In het belangrijke leerboek uit die tijd, de Canon Mediciane van Avicenna, staat: de urine is een betrouwbare leidraad voor de kennis van ziekte. Witte urine wees op maagstoornissen. Een vuurkleurige plas was een teken van galblaas problemen, Een neerslag op de bodem van het urinaal betekende dat je niet lang meer te leven had. Hoewel de doctor die de pis nakeek een universitaire opleiding had, was deze vorm van diagnostiek verre van betrouwbaar. Sterker nog: het was een bron van speculatie en kwakzalverij. Voor de gemiddelde burger was een bezoek aan een doctor medicinae niet te betalen. De gewone bevolking nam zijn toevlucht tot rondtrekkende heelmeesters. Zij boden hun diensten aan op kermissen en jaarmarkten. Poeders, zalfjes en drankjes tegen allerlei kwalen vonden gretig aftrek bij de goedgelovige bevolking. Er waren rondreizende tandtrekkers, staarstekers en steensnijders. Het steensnijden of keisnijden was in die tijd een van de meest uitgevoerde medische handelingen. Het was een schijnoperatie. De keisnijder behandelde mensen met hevige hoofdpijn en mensen met psychiatrische stoornissen. Hij maakte de patiënt wijs dat hij deze aandoening kon genezen door een steen uit het hoofd te verwijderen. De truc bestond uit het aanbrengen van een snee in de hoofdhuid. Vingervlug werd vervolgens uit de wond een steen tevoorschijn getoverd. Het beroemde schilderij van Jeroen Bosch van een man met een omgekeerde trechter op zijn kop is een uitbeelding van het snijden van de kei. Het was pure oplichting, maar de bevolking geloofde in de kunsten van de keisnijder. De piskijker en de keisnijder bestaan niet meer. Ze heten nu internist en iriscopist. De patiënt is nauwelijks veranderd sinds de Middeleeuwen. Net als toen is er nog steeds een blindelings vertrouwen in de doctores van het ziekenhuis. En ook aan alternatieve therapeuten wordt door de bevolking nog steeds grote geneeskracht toegekend, net als aan de rondtrekkende heelmeesters in de veertiende en vijftiende eeuw. De patiënt heeft door de eeuwen heen een onbedwingbare neiging de mogelijkheden van dokters en therapeuten schromelijk te overschatten. Mensen verwachten van medici en therapeuten meer dan ze in werkelijkheid te bieden hebben. “ Dokter kan ik even een foto van mijn rug laten maken? “ Net zoals piskijken zelden iets opleverde voor de patiënt is ook de waarde van het maken van een foto vaak zeer beperkt. Maar de patiënt gelooft heilig in de onaantastbare diagnostiek van de dokter. Stromingen in het alternatieve circuit veronderstellen dat allerlei ziektes veroorzaakt worden door candida-infecties. Mensen worden massaal behandeld tegen deze veronderstelde schimmelinfectie. Dit riekt naar keisnijden anno 2005. Zolang mensen blijven geloven in de ideeën van dokters en alternatieve genezers, zullen ze hun kunsten blijven vertonen. Stelt men echter zijn verwachtingen te hoog, dan komt men net zo bedrogen uit als bij het piskijken en steensnijden.


Paul van Dijk, huisarts, Dagblad van Noord Limburg 2005

   
    Quiz bij ‘ van zwarte dood tot vogelgriep’

1-noem de oudst bekende beroepsziekte:

a gietkoorts
b stoflongen
c mazelen
d vlaswerkerskoorts
e hangwangen
 

2. Welke techniek werd in de Middeleeuwen toegepast om zwakzinnigen te genezen (kinderen van de duivel)
 

3. Waarom werd in Horst het Lucia kapelletje gebouwd (gebrande rabarberpoeder…..)
 

4. Wat bouwde men in Venlo in 1464 ? (van gasthoes tot huisartsenpost)
 

5-wanneer kwam de oudste beroepsziekte voor?

a in de Steentijd
b honderden jaren geleden
c 1724
d 17-18e eeuw
e in Horst komen geen beroepsziekten voor
 

6. Noem twee tehuizen voor gehandicapten in de buurt van Horst? (kinderen van de duivel)
 

7. Tegen welke ziekte zou de heilige Antonius van Padua beschermen en weet je ook wat dit voor een ziekte is (inenten of bidden)
 

8. Welke epidemieën kwamen in de 17e en 18e eeuw veel voor in Limburg ( gebrande rabarberpoeder….)
 

9-noem drie manieren waardoor mensen beroepsziekten konden oplopen.

a vuile kleding
b te weinig afwisseling
c slechte ventilatie in kleine ruimten
d te lang hetzelfde werk doen
e werken in een smidse
f werken met kwik
 

10. Hoe lang mocht een reiziger in het Horster gasthuis blijven (van gasthoes tot huisartsenpost)
 

11. Welke maatregelen werden getroffen als in een dorp een besmettelijke ziekte uitbrak om te voorkomen dat de ziekte naar andere dorpen zou overgaan? En hielpen die maatregelen ook denk je? Waarom wel of niet? (gebrande rabarberpoeder…..)
 

12. Waarom denk je dat er juist in de grote steden veel epidemieën uitbraken? (viezeriken in Limburg)
 

13. Wat beweerde Maarten Luther over ‘ krankzinnigen’? (kinderen van de duivel)
 

14-wat is het beste middel om een beroepsziekte te voorkomen?

a afwisselend werk
b bescherming van de luchtwegen
c beschermen van de ogen
d buiten werken
e niet werken
 

15. Waarom werden er in de Middeleeuwen zoveel gasthuizen gesticht (ontwikkeling van de gezondheidszorg)
 

16. Noem 3 voorschriften die in Venlo bij de pestepidemie in Venlo golden (viezeriken in Limburg)
 

17. Waarom werden vroeger heiligen aanbeden om niet dood te hoeven gaan aan een ernstige ziekte? (inenten of bidden?)
 

18. Noem minstens één beroepsziekte die in Horst voorkwam.

a steenhouwerlongen
b stoflongen
c hoedenmakergekte
d dienstmeidenknie
e vlaswerkerskoorts
f vergroeiing van de botten
 

19. Wat doet een archeoloog precies? (opgravingen)

a opgravingen uitvoeren
b bestuderen van oude potten en mensen
c bestuderen van vergroeiingen van mensen die vroeger leefden
b bestuderen hoe mensen vroeger leefden
 

20. Door welke kleine levende wezens worden besmettelijke ziekten veroorzaakt en hoe komt het daaraan vroeger (in Nederland) meer mensen ziek werden dan nu (gebrande rabarberpoeder…..)
 

21. Van welk soort ziekten zullen archeologen nooit iets terugvinden? (opgravingen)

a scoliose
b geestesziekten
c reuma
d kiespijn
e hoofdpijn
 

22. Wat voor methoden gebruikten ze vroeger om de gestoorden rustig te krijgen? (kinderen van de duivel)
 

23. Zou je in de gemeente Horst aan de Maas nog veenlijken kunnen vinden? (opgravingen)

a nee, want die zijn nog nooit gevonden
b nee, want in de gemeente is geen veen
c ja, want er is al een veenlijk gevonden, namelijk het vrouwtje van Lottum
d ja, er is wel veen in de gemeente, maar dat is een heel klein beetje van wat er ooit is geweest. De kans is dus erg klein.
 

24.Waarom waren de eerste vullingen erg gevaarlijk? (opgravingen)

a vroeger waren er geen echte tandartsen, dus de mensen die vullingen maakten waren daar erg slecht in
b in de vullingen zat veel lood, dat je lichaam kon vergiftigen
c de eerste tandartsen konden niet goed boren
d er waren vroeger geen verdovingen, zodat het boren van een kies veel pijn deed
 

25. Noem de meest aparte manier waarop littekens van operaties vroeger werden verhuld.( opgravingen)

a ze werden met kleren bedekt
b er werd as in gedaan
c er werden tatoeages overheen gezet
d ze werden geverfd
 

26.Waarom bestonden lijkwegen?
 

27. Welke manieren verzon men vroeger niet om te voorkomen dat mensen levend werden begraven? (doodgaan)

a een kleine spiegel voor je mond houden
b een naald onder de nagel in het topje van een vinger van de zieke steken
c een zachte donsveer voor de mond van de patiënt houden
d een belletje aan een touw vastmaken, waarvan het andere uiteinde om de vinger van de overledene was gebonden, zodat die kon bellen als hij niet echt dood was.
e afleggen van een lijk
 

28.Waarom werden mensen vroeger niet gecremeerd? (doodgaan)

a omdat dit door de katholieke kerk verboden was
b omdat de mensen daarvoor te veel bomen moesten omhakken
c omdat ze oost-west lagen begraven
d omdat ze west-oost lagen begraven
e er geen plek voor was gereserveerd op het kerkhof

29. Hoe oud is het vrouwtje van Lottum geworden en waaraan is zij gestorven?

a zij is ongeveer 600 jaar oud geworden en is gestorven aan scoliose
b zij is ongeveer 600 jaar oud geworden en is gestorven aan melaatsheid
c zii is ongeveer 50 jaar oud geworden en gestorven aan scoliose
d zij is ongeveer 50 jaar oud geworden en archeologen weten niet waaraan zij gestorven is
 

30. Wat deden de mensen in Venlo om God goed te stemmen om de ziektes te laten verdwijnen?
 

31. Waarom gaf met vroeger wel eens een munt aan de overledene mee?

a om de doodsgraver te betalen
b om de katholieke kerk voor de begrafenismis te betalen
c om symbolisch de veerman Hades te betalen die de dode over de rivier de Styx naar het dodenrijk bracht
d als laatste geschenk voor de overledene
 

32. Noem 3 besmettelijke ziektes die vroeger in deze streek veel voorkwamen
 

33. Waarom is de dood omgeven met symboliek? Noem 2 redenen.

a omdat niemand precies weet wat er gebeurt als je sterft en mensen dan door middel van symboliek daar grip op proberen te krijgen
b omdat er geen boeken over zijn
c er zijn wel veel boeken over de dood geschreven, maar daarin staat niet wat er precies gebeurt als je sterft
d van de kerk mag er niets over de dood bekend worden
 

34. Wanneer werd het Horster Gasthuis gesticht?
 

35. Noem 3 regels waar de gasten van het Horster Gasthoes zich aan moesten
houden.


 

   
    Achtergrondinformatie: besmettelijke ziekten door de eeuwen heen

 

   


Lepra, of melaatsheid was ongeneeslijk en werd zeer gevreesd. Lepralijders moesten een bel of kleppers laten horen om te waarschuwen als iemand in hun buurt kwam


Deze bekende straatnaam in Horst herinnert nog aan melaatsheid

Lepra

Lepra werd vanouds gezien als de ziekte die in de bijbel voorkomt als melaatsheid. In het boek Leviticus staan uitgebreide reinigingsvoorschriften beschreven voor de lijders aan deze ziekte. Een daarvan is dat de melaatse afgezonderd zal wonen. De afzondering van zieken is altijd een belangrijk kenmerk geweest bij lepra. Ook in Amsterdam lag het Leprozenhuis buiten de stadspoorten. De opname in het Leprozenhuis maakte de lijder tot een uitgestotene. Leprozenlijders mochten de stad niet in, behalve op Koppermaandag en de dag erna. Als lepralijders in de stad kwamen moesten ze speciale kleren dragen. Met een klepper kondigden ze hun komst aan. Ook droegen ze een stok, waarmee ze dingen die ze wilden kopen konden aanwijzen. Alles met de bedoeling de afstand tot stadsbewoners te bewaren. Door te bedelen voorzagen ze in hun onderhoud.
Een ander bijbels verhaal vertelt over een rijke man en Lazarus, een arme bedelaar. Overdekt met zweren stilde hij zijn honger met wat van de tafel van de rijke man viel. Uiteindelijk zullen de rollen omgedraaid zijn: Lazarus erft de hemelse heerlijkheid, de rijke man de vlammen van het dodenrijk. De samenleving had de zieke dan ook nodig om Gods wil te doen en de verzorging van zieken was een van de Zeven Werken van Barmhartigheid. Waardoor de lepra in de 17de eeuw uit Nederland, en uiteindelijk uit West-Europa is verdwenen, is niet goed bekend.

 

 


BRONNEN

Een lepralijder
Buiten de stadsgrenzen
Een maandag op de Dam
Een 'klikspaan'
De leprozenoptocht
De laatste leprozenkolonie

 

   
   

 


De builenpest werd De Zwarte Dood genoemd. De ziekte verspreidde zich rond 1340 vanuit Azië over Europa en werd overgedragen door Ratten


De ratten droegen de pestbacteriën in hun bloed. Als vlooien de ratten beten zogen ze met het bloed de pestbacteriën op.


De ratten vermenigvuldigden zich snel en kwamen via de schepen in de huizen. Daar was voedsel en warmte te vinden. De vlooien beten ook de mensen. Als dat gebeurde droegen ze ook de pestbacteriën over op de mensen.


De eerste tekenen van de ziekte waren zwarte builen (bubonen), dikwijls in de oksel. De meeste mensen stierven binnen 48 uur.


Meer dan 30% van de Europese bevolking stierf. De slachtoffers werden begraven in diepe kuilen. De enige remedie tegen de past was de stad te verlaten.


"Doctor Schnabel von Rom", de pestdokter van Rome, die zich tijdens de pestepidemie van 1656 in Rome met deze kleding tegen de ziekte probeerde te beschermen. In de snavel bevonden zich welriekende kruiden

 


Beschrijving van een pestlijder

Pest

Pest is in Europa voor het eerst in de dertiende en veertiende eeuw massaal opgetreden. Dit hing samen met de verstedelijking, die geleidelijk aan op gang kwam. Deze urbanisatie schiep de omstandigheden die gunstig waren voor een massale vermeerdering van besmette ratten in de nabijheid van stedelijke bewoners. Wanneer de ratten sterven springen de vlooien over naar de mens en infecteren de gastheer tijdens het bloedzuigen. Berucht zijn de epidemieën tussen 1350-1400, waarbij niet minder dan 25 miljoen mensen (waarschijnlijk dertig tot veertig procent van de totale Europese bevolking) omkwamen. Het heeft ruim tweehonderd jaar geduurd voordat onze gewesten deze achteruitgang van de bevolking door de pest te boven zijn gekomen. Vandaar de stagnatie van de ontwikkelingen in de veertiende en vijftiende eeuw. Tussen 1300 en 1750 hebben er in Nederland enkele tientallen pestgolven plaats gevonden. Meestal betrof het de builenpest (ook wel bubonenpest genoemd), zo genoemd vanwege de zeer pijnlijke zwellingen van de lymfeklieren in lies en oksels, die na enkele dagen etterig doorbraken. Andere vormen van pest zijn longpest en de pest die tot bloedvergiftiging leidde (pest septicaemia). Wie eenmaal besmet was overleefde de ziekte in minder dan de helft van de gevallen. Bij sommige epidemieën was de sterfte soms zo massaal dat niet minder dan eenderde of meer van de bevolking om het leven kwam. Incidenteel stierven steden of streken zelfs geheel uit. Groot was dan ook de ontreddering die volgde. De verzorging en de begrafenis van pestlijders riep wegens het eigen gevaar grote weerstanden op. Dokters, notarissen, geestelijke en lijkdragers werden als gevaarlijke beroepen beschouwd. Vandaar dat men door extra hoge beloningen pestmeesters, pestdragers en pestdokters probeerde aan te trekken. Na de grote epidemie bleef de infectie hier en daar nog hangen en gaf dan gedurende een reeks van jaren daarna nog kleine, vaak plaatselijke opstoten, vooral tijdens het einde van de zomermaanden. Pestepidemieën leidden tot migratie van grote bevolkingsgroepen om de kwaal te ontwijken, zodat dit niet zelden tot een verdere verspreiding van de ziekte leidde. Er zijn enkele pestepidemieën geweest met geweldige sterfte. Zo stierven in Amsterdam in 1617 6.916 personen, in 1663 9.752 en in 1664 (een zeer heet jaar) niet minder dan 24.148 mensen, d.w.z. 12 tot 15% van de bevolking. In Leiden en Gouda was de sterfte zelfs hoger en bereikte waarden tussen de 25 en 35%. Dit werd in de hand gewerkt door perioden met economische crises, waarbij bevolkingsgroepen ondervoed en dus verzwakt waren. Vaak is een dergelijk verband aan te tonen. Delen van het platteland raakten ontvolkt; een sterke migratie trad op om de opengevallen landerijen te bezetten. Vaak vindt men deze migratie terug bij het genealogische speurwerk. Meestal was er na een ernstige pestgolf een langere periode met weinig sterfte door pest, doch geheel en al verdween de ziekte zelden. Vanaf 1675 is de pest zonder duidelijke oorzaak in de Republiek verdwenen en niet meer teruggekomen. Wel zijn er nog enkele ernstige uitbraken in het begin van de achttiende eeuw in het zuiden van Europa geweest.


De sterfte tijdens de pestepidemieën in de 17de eeuw was veel groter dan bij andere ziekten die men tot dan kende. In de ergste jaren ging een achtste deel van de stadsbevolking dood. Amsterdam leek wel een spookstad: doodsklokken luidden onafgebroken. Rouwstoeten verdringen elkaar op de kerkhoven. In de straten zwalken waanzinnigen, die soms plotseling dood neervallen.
Er kwamen schepen aan uit landen waar de pest inheems was. Ratten van die schepen brachten de pest over op ratten in de stad, waarna de ziekte onder de stadsbevolking uitbrak.
Dat God de pest gebruikte om de mensheid te straffen werd door iedereen zonder meer geloofd. Men geloofde ook in de antieke opvatting dat ziekten het gevolg waren van een verstoord evenwicht tussen de vier lichaamsvloeistoffen. De stand van de planeten kon dit evenwicht beïnvloeden. Opvallende tekenen aan de hemel werden in verband gebracht met de ziekte. Bedorven lucht uit de bodem en water of van onbegraven lijken kon ook van invloed zijn. Een belangrijke maatregel om de verspreiding van pest tegen te gaan was de isolatie van de zieke. Er waren pestlijders die beter werden. Daarom geloofden artsen dat behandelen niet zinloos was.


BRONNEN

Een pestlijder
Een rattenvanger
Een vogel op de kerk
Een teken aan de hemel
Een begrafenis
Maatregelen tegen de pest



Rode loop (dysenterie)

Na de pest zien we vanaf 1672 regelmatig epidemieën van bloedloop of rode loop (hemorragische dysenterie) en persloop (gewone dysenterie), die weliswaar minder catastrofaal waren dan de pest, maar die niettemin grote sterfte veroorzaakten. Deze darminfectie heeft feitelijk daarna het sterftepatroon in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw getekend. Sterfte van 5% van de bevolking waren bij een flinke dysenteriegolf niet ongebruikelijk. Vooral in Limburg heeft de rode loop flink huisgehouden, wat leidde tot ontreddering en verhoogde criminaliteit (bokkenrijders).

Difterie

Besmettelijke ziekte gekenmerkt door de vorming van vliezen op de slijmvliezen van neus- en keelholte (bijv. keeldifterie of kroep).

Zwetende ziekte of Engelse koorts (sudor angelicus)

Tenslotte was er in de vijftiende en zestiende eeuw nog een bijzondere infectieziekte, die men hier Engels zweet noemde en die met een hoge sterfte gepaard ging. Tot op heden weet men niet precies wat dit voor een ziekte is geweest.

Griep (influenza)

Besmettelijke virusziekte met koorts en ontsteking van de ademhalingsorganen.



 

   

Cholera

De cholera (braakloop) was een infectieziekte van de darmen die zich vooral in de negentiende eeuw voordeed toen de handel met het verre oosten weer op gang kwam. Braakloop verspreidde zich dan ook meestal vanuit de havenplaatsen naar de overige gebieden van Nederland. In Duitsland was het Hamburg en in Engeland Liverpool die als kern fungeerden van zeer ernstige epidemieën, die massaal door Europa trokken. Deze ziekte kenmerkt zich door heftige diarree en veel vochtverlies.

In de 19de eeuw werd Europa voor het eerst door de cholera getroffen. Daarvoor kwam de ziekte alleen in Azië voor. In reactie op het schrikwekkende en snelle verloop van de ziekte paste de stad noodgrepen toe, maar ook realistische medische maatregelen. Cholera dook op uit het niets. Mensen werden ziek zonder dat ze met een zieke in aanraking waren geweest. Dit pleitte voor de opvatting dat cholera veroorzaakt werd door miasma’s: dampen uit water, bodem en afval. De choleralijders werden geïsoleerd, thuis en in noodhospitalen. Daar werden behandelingen toegepast met medicijnen, stortbaden, pappen, aderlatingen en bloedzuigers. Zo'n veertig procent van de zieken overleed. Het was niet bekend dat cholera zich verspreidt via besmet drinkwater. Vooral de aanleg van de duinwaterleiding hielp de ziekte te beperken. Lange tijd hield de gemeente zich nauwelijks bezig met openbare voorzieningen als de stadsreiniging en bekommerde zij zich weinig om de leefomstandigheden van de armen.
Het waren vooral particulieren die zich inzetten voor de bestrijding van de vervuilde bodem, vuile grachten en slechte woningen. Pas later in de 19e eeuw werd het gemeentebestuur actiever op hygiënisch en sociaal terrein en nam zij de aanleg van waterleiding en riolering over van particulieren.


BRONNEN

Choleralijder
Maatregelen tegen cholera
In het water plassen
Diertje in het drinkwater
Leven in een steeg


Mazelen

Besmettelijke kinderziekte gekenmerkt door koorts, slijmvliesontsteking en rode vlekjes op de huid.

 

   

Pokken

De pokken was vanaf de zestiende eeuw ook zeer belangrijke dodelijke infectieziekte, doch te sterfte was niet plotseling en massaal, alhoewel deze aandoeningen voor globaal 10% van de sterfte verantwoordelijk was.

de 18e eeuw groeide het besef dat de mens door zijn kennis te vergroten zijn toestand kon verbeteren. Er ontstond optimisme over de mogelijkheid om ziekten te lijf te gaan. Typerend voor het Verlichtingstijdperk is dat vooruitstrevende burgers zich inzetten om de arme bevolking tegen de pokken te beschermen. Niet met dwang, want het ideaal van menselijke vrijheid stond voorop. Toch was er wel indirecte dwang: kinderen mochten alleen naar school als ze gevaccineerd waren. Na 1800 voltrok zich de strijd voor vaccinatie van de hele bevolking: de inenting met koepokstof waardoor immuniteit tegen de pokken optreedt.
Iedereen kon door de pokken getroffen worden, maar het waren vooral kinderen die de pokken kregen. Het was al lang bekend dat wie eenmaal de pokken gehad had, niet nog eens de ziekte kreeg. Uit dit inzicht ontstond de variolatie: gezonde personen werden geïnfecteerd met de inhoud van een pokpuist van iemand die de ziekte in lichte mate had. Zo kon immuniteit optreden, al bleef er een kans op een dodelijke afloop. Een belangrijk voordeel van vaccinatie boven variolatie was dat de gevaccineerde geen besmettingsgevaar voor zijn omgeving vormde. Vanuit principieel-godsdienstige hoek kwam er weerstand tegen de vaccinatie. Vaccinatie resulteerde in de enige volledige triomf die de mens op een ziekte heeft behaald: de pokken zijn nu wereldwijd uitgeroeid.

BRONNEN

Een pokkenlijder
Koepokken
Spotprent over koepokken
Een pokkenprik
Een doktersverklaring


Syfilis

Venerische ziekte (op een geslachtsziekte betrekking hebbend), veroorzaakt door een bacterie die het hele organisme kan aantasten en eveneens aangeboren kan zijn.

 

 

   

 

Tuberculose

Besmettelijke, door de tuberkelbacil, veroorzaakte ziekte die zich kenmerkt door het optreden van tuberkels of knobbeltjes in de weefsels, die alle organen, doch in het bijzonder de longen aantast en een kwijning van het gehele lichaam veroorzaakt.

Net als cholera maakte tuberculose (tbc) vooral slachtoffers onder het arme deel van de bevolking. De hogere standen brachten de ziektetoestand van de armen in verband met een gebrek aan moraal. Maar tegen het eind van de 19e eeuw voelden particulieren en gemeente zich steeds meer verantwoordelijk voor de sociale omstandigheden die de ziekte in de hand werkten. Er werden verenigingen opgericht die zich bezighielden met de bestrijding van tbc. Ook ontstond de therapie waarbij de zieke in een omgeving van schone lucht, schoon water en goede voeding werd geplaatst. Zo ontstonden vlak na de eeuwwisseling de eerste sanatoria in Nederland.


Het consultatiebureau van de Vereniging ter Bestrijding van Tuberculose organiseerde de strijd tegen de ziekte, die bestond uit voorkoming, opsporing, behandeling, onderzoek en nazorg. Huisbezoeksters bezochten de mensen thuis en gaven adviezen over een gezonde woonsituatie. Zwakken werden uitgezonden naar herstellingsoorden. Doordat patiënten zich niet altijd aan de langdurige medicijnkuur hielden, ontstonden resistente vormen van tuberculose die moeilijk te bestrijden zijn. Ook nu worden we in Nederland nog regelmatig opgeschrikt door een geval van ‘open’, zeer besmettelijke, tbc. Tuberculose heerst nog steeds in andere delen van de wereld.
 

BRONNEN

Tuberculoselijder
Een lompenfamilie
Vakantiekolonie
Amsterdamse bleekneusjes
Openluchtschool
Gezondheid is de grootste schat
Onderzoek naar tbc

 

 

    Roodvonk (scarlatina of scarlet fever)

Een ziekte als roodvonk werd pas in de achttiende eeuw als specifieke ziekte herkend, zodat vanaf deze periode deze kwaal ook in de sterftestatistieken wordt genoemd. Dit is een besmettelijke ziekte veroorzaakt door bacteriën, waarbij men hoge koorts heeft en het lichaam met rode vlekken overdekt wordt (ook wel scharlakenkoorts of purperkoorts genoemd).