Ziektes door de eeuwen heen (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klik hier voor een printvriendelijke versie in PDF-formaat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van zwarte dood tot vogelgriep
|
Van Zwarte Dood tot
vogelgriep
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het aderlaten gebeurde door op
bepaalde plaatsen in het lichaam te snijden en “slecht” bloed op die plek
te laten wegstromen. Soms gebruikte men hier ook bloedzuigers voor. Maar de mensen gingen ook naar kwakzalvers als ze ergens last van hadden. Deze mensen verkochten zalfjes en drankjes vaak op de markt of trokken langs de huizen. Of hun middeltjes baatten, maakte hen niks uit als ze er maar geld aan verdienden. Er was in die tijd nog iemand waar de mensen naar toe gingen. Dat was de beul van de stad. De man die dieven en moordenaars moest doden of pijnigen als er een vonnis was uitgesproken, wist heel veel over botten en breuken en kon heel goed gebroken botten zetten. Zoals je nu inmiddels al een beetje weet was het vroeger geen pretje als je ziek werd. Met een beetje geluk verzorgde je eigen familie je of mocht je naar een “gasthuis” waar paters of zusters je verzorgden. De kans dat je dood ging bij een uitbraak van een besmettelijke ziekte (pest, pokken, cholera, lepra, tuberculose) was groot. Vooral in de vorige eeuw heeft men ontdekt hoe veel besmettelijke ziektes ontstaan en hoe je ze kunt tegengaan. Ook weten artsen nu wel veel. Ze kunnen ziektes voorkomen en genezen. Veel besmettelijke ziektes zijn nu verdwenen doordat iedereen er tegen werd ingeënt . Jullie opa’s en oma’s hebben bijvoorbeeld nog pokken gezet gekregen. Hierdoor kregen ze weerstand tegen het pokkenvirus. Nu komt dit virus nergens meer voor en hoeft er niet meer tegen ingeënt te worden. Toch zijn er nog steeds besmettelijke ziektes zoals cholera en lepra. Alleen komen ze in onze streken niet meer voor maar nog wel in bijvoorbeeld Afrika. Zoals je op het journaal hebt kunnen horen, zijn de mensen in deze tijd ook nog wel bang voor een besmettelijke ziekte als vogelgriep. Als deze ziekte, waar men ook nog geen echte medicijnen tegen heeft, van een vogel op een mens wordt overgebracht kan deze eraan sterven. Ook aids is een besmettelijke ziekte van deze tijd. Hoewel je het nooit zeker weet, lijkt het er wel op dat men deze ziektes nu beter kan bestrijden dan vroeger. De angst voor nieuwe besmettelijke ziektes leeft toch ook nog steeds bij heel wat mensen. In de volgende hoofdstukken kun je nog meer lezen over ziektes vroeger en hoe de mensen er in de loop van de tijd mee omgingen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sjeng en de burenplicht Sjeng is deze nacht niet naar bed geweest. Moeder was bij de buren: Het buurmeisje Leentje was weer zo ziek. Het is een nare ziekte die ze heeft. Ze doet niets als overgeven en ze ziet lijkwit. Ze kan niet meer op haar benen staan. Sjeng heeft haar gisteravond nog even gezien, toen hij de chirurgijn voor haar moest halen. Het was koud op deze novemberavond en dr. Morren had niet veel zin om door de gure wind nog over straat te gaan. Hij mopperde dat dit al de zoveelste keer was dat hij bij Droesen moest komen. Maar toen hij Leentje zag was het mopperen meteen over. Om haar gezicht hingen natte pieken haar. Haar moeder probeerde haar wat water te laten drinken maar ze spuugde het meteen weer uit.. Moeder Droesen streelde haar hand en Sjengs moeder hield de andere kinderen van hen weg. Het gezin Droesen had het wel zwaar de laatste tijd : vanaf oktober was dr. Morren al 17 keer op bezoek geweest. Vrouw Droesen, vader Droesen, Tinus, de knecht, kleine Jan en nu ook nog Leentje hadden allemaal de vreemde ziekte. De anderen waren nu wat opgeknapt maar met Leentje ging het echt niet goed, daar was geen chirurgijn voor nodig om dat te zien. Moeder zei van de week nog: We mogen God zondag in de Lambertuskerk wel extra in ons gebed danken dat hij ons gezin gespaard heeft. Sjeng heeft gehoord dat heren chirurgijnen in hun leertijd mensen moeten opensnijden om te kijken hoe ze van binnen in elkaar zitten. Hij rilt bij de gedacht alleen al. Dr. Morren had hoofdschuddend naar Leentje gekeken.”het ziet er zorgelijk uit, buurvrouw, “mompelde hij. “ik zal haar aderlaten. Dat is het enige wat ik kan doen wanneer de dysenterie iemand zo in haar greep heeft”. Sjeng was snel weer naar huis gelopen. Leentje zou een snee in haar arm krijgen om het overtollige bloed er uit te laten en dat hoefde hij niet te zien. Dr. Morren had hem eens uitgelegd waarom dat nodig kon zijn: Een menselijk lichaam bestond uit vier sappen: bloed, slijm, groenen gal en zwarte gal. Als je te veel bloed had werd je ziek. Vandaar dat er bloed uit moest op zo’n moment. Dat was gisteravond laat, en moeder is nog steeds niet thuis. Dat betekent vast niet veel goeds, denkt Sjeng. De meisjes zijn opgestaan en Betske heeft Marieke geholpen met aankleden. Nu zitten ze met zijn drieën aan tafel te wachten tot moeder komt. Het luiden van de klokken van de Lambertuskerk vult de stilte in de kamer. “ Wie zou er dood zijn? “ vraagt Betske zich af. De klokken luiden niet voor de mis, die is er niet op dit tijdstip. Dan gaat de deur open. Moeder staat in de deuropening en schudt de druppels van haar rokken. Over haar gezicht rollen tranen. “Het aderlaten heeft niet geholpen”zegt ze. “ze werd op het laatst zo ziek, de diarree en het overgeven hadden haar helemaal uitgeput. Leentje is gestorven. Dr. Morren had het al zien aankomen en had pastoor Alberts laten halen om de sacramenten van de ziekten toe te dienen. “Dan luiden de klokken dus voor Leentje”zegt Betske met een snik in haar stem.”Nee,” zegt moeder, “ voor kinderen worden geen klokken geluid” Er wordt aan de deur geklopt en Sjeng doet open. Het is buurman Douven van de boerderij net achter Droesen. “Kom binnen “ Sjeng stapt opzij. De man maakt een deftig soort hoofdknik naar moeder. “Ik kom de dood aanzeggen…..” Moeder onderbreekt hem. “We weten het al. Ik ben net terug van de buren.” Nu kijkt Douven naar Sjeng. “Kun jij morgen mee als drager? “ Zonder op zijn antwoord te wachten, draait de man zich om, knikt nog eens en verdwijnt de regen weer in. Sjeng kijkt verwonderd. Ieder gezin in de buurt moet wel eens helpen bij een begrafenis. Dat hoort bij de burenplicht. “Dat kan ik toch niet, moeder. Ben ik niet veel te jong? “ “Ik denk dat je het wél kunt, Sjeng. We zijn aan de beurt. Al die jaren hebben ze ons niet gevraagd omdat je vader overleden is. Nu vinden ze blijkbaar dat je er oud genoeg voor bent. “ “Hoe moet dat dan, moeder? Ik heb geen zwart pak.” Moeder staat op van tafel. “Ik zal eens boven kijken. Ik heb nog een zwart pak van je vader. Misschien moet er iets aan veranderd worden, maar dat lukt nog wel voor die tijd.Als we er tenminste meteen aan beginnen. “ Even later komt ze naar beneden met het pak over haar arm. “De stof is nog netjes. Trek het maar aan. “ Sjeng wacht ongeduldig terwijl zijn moeder van alle kanten keurend aan het pak trekt. Hier en daar steekt ze er mompelend een speld in en Betske levert commentaar. Dan doet hij haastig zijn eigen kleren weer aan. “Ik ga maar gauw. Ik ben al laat. Geurts, de paardenverzorger van kasteel Wittenhorst zal wel denken: waar blijft die snotter van een stalknecht? “ Sjeng haast zich naar het kasteel, dat een stuk buiten het dorp ligt. Hij loopt over de ophaalbrug, door de inrijpoort en loopt dan op een drafje naar links naar de stallen. Geurts is al bezig met het stro te verversen. “Waar blijf je nou? Het kan toch niet dat ik zelf de stallen moet schoonmaken!” “Het spijt me baas, “zegt Sjeng met zachte stem. “ons buurmeisje Leentje is vannacht gestorven.” “ Dat is triest jongen. “ Geurts schudt zijn hoofd “Dat is al de tiende, die deze winter die vervloekte ziekte niet overleeft. Als het zo door gaat sterven er net zoveel mensen als vijftig jaar geleden bij de grote epidemie.” “Kan ik morgenvroeg vrij krijgen? Ik ben gevraagd als drager bij de begrafenis.” Sjeng kijkt wat schuw naar zijn baas. Je weet bij Geurts nooit hoe hij reageert. De ene keer is hij heel bot en dan opeens kan hij vragen hoe het met moeder gaat en of ze het wel allemaal aan kan alleen. “Ja , mijn jong natuurlijk. Dat hoort toch bij je burenplicht! Maar kom op, hier pak de riek en haal dat vuile stro weg !” De volgende dag wordt Leentje begraven.Sjeng en Betske zijn nog even naar haar wezen kijken. Ze lag met een witte jurk en een bloemetjeskrans in haar haren en geurende kruiden rond haar hoofd. Sjeng moet de kruisweg bidden. Het is ook gebruik dat de buurman dat doet. Dan vertrekken ze samen naar de Lambertuskerk. Voorop de mannen, dan de kar met de kist en daarachter de familie. Ook nu luiden er geen klokken. Bij de begrafenis van een kind zijn er andere gebruiken: In de kerk aangekomen dragen Sjeng en nog drie buurmannen de kist tot voor in de kerk. De engelenmis is veel korter dan bij oudere mensen. Kinderen gaan immers rechtstreeks naar de hemel.De rouwkleur is wit omdat een kind nog onschuldig is. Na de mis gaat de stoet naar het kerkhof. Aan de zijkant is een speciale hoek waar alle kinderen tot twaalf jaar begraven worden. Hier laten ze Leentje na een paar gebeden door pastoor Alberts achter. De stoet gaat terug naar het huis van Droesen . Vader Droesen heeft op het kerkhof iedereen uitgenodigd voor de koffietafel. Ook Sjeng mag nu mee met de grote mensen omdat hij drager is geweest. Moeder had verschillende soorten brood gebakken: Krintenwek en wek met kluntjes en van morgen vroeg had ze al samen met buurvrouw en vrouw Douven het brood en de worst en de kaas klaargezet. Iedereen gaat aan de tafels zitten en drinkt van de koffie, die de vrouwen inschenken. De vrouwen zitten nu dicht bij vrouw Droesen, die met roodbehuilde ogen maar blijft praten over haar lieve Leentje. Moeder slaat een arm om haar heen en vrouw Douven klopt haar troostend op de arm. Sjeng ziet dat buurman Douven een dikke plak kluntjeswek besmeert met goede boter en er flink wat worst op legt. Sjeng heeft geen honger, hij kan alleen maar denken aan de kist van Leentje, die nu op dat koude, gure kerkhof staat. Na een tijdje pakt vader Droesen de fles jonge klare uit de kast met een stel kleine glaasjes. Hij zet er ook een voor de neus van Sjeng en slaat hem op zijn schouder. “Je hebt je vandaag goed van je burentaak gekweten jongen. Je vader zou trots op je geweest zijn! De tranen schieten Sjeng in de ogen, maar hij weet niet of dat komt door wat buurman zegt, of door de borrel waar hij net een slok van nam. “Ja”, zegt boer Douven, “ Je moeder is ook wat blij dat je nu op het kasteel werkt en elke week met een loonzakje thuis komt. Alleen de opbrengst van de moestuin op de markt is echt niet zat om een gezin van te laten eten! “ Sjeng neemt een tweede slok van zijn borrel en verslikt zich. De mannen rond hem schateren het uit. “Drinken moet je wel nog leren!” Boer Douven klopt hem vaderlijk op de schouder. Bewerkt naar Fakkels voor de prinses. Martine Letterie isbn 90-258-4581-9 Verdere bronnen: Horster historiën deel 1 isbn 90-71606-01-5 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De “kinderen van de duivel” Mensen met een verstandelijke beperking (zoals het syndroom van Down) werden vroeger totaal anders behandeld als nu. In de Middeleeuwen noemden de mensen hen krankzinnig. In de ogen van de middeleeuwer waren alle krankzinnigen hetzelfde. Je had alleen de gevaarlijken, de “rasenden ende dullen”, en de ongevaarlijken, “de zotten ende simpelen”. De ongevaarlijken mochten zich vaak gewoon vrij bewegen en sommigen werden zelfs hofnar aan de hoven van adellijken. Anderen hadden het minder goed. Ze bleven hun leven lang dorpsgek, door het hele dorp geplaagd. In sommige streken werden geestelijk gehandicapten gezien als kinderen van God. Op andere plaatsen zei men dat ze kinderen van de duivel waren. In het laatste geval werd vaak geprobeerd om de duivel uit het lichaam van de krankzinnige te drijven door gebeden en bezweringen. Vaak werd hierbij ook het zogenaamde keisnijden toegepast. Dit betekende dat men stenen uit het hoofd van het slachtoffer verwijderde. Die stenen zouden de oorzaak zijn van de gekte. Natuurlijk was zo’n “behandeling” pijnlijk en gevaarlijk en werd de patiënt er zeker niet beter van.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De dwangstoel en de dwangbuis zijn hier
voorbeelden van. Ook werden patiënten soms urenlang vastgebonden om ze
rustig te krijgen of ze te laten lopen in het holle rad. Dit is een
ronddraaiend rad waarin de patiënt moest blijven lopen. Zodra hij stopte,
viel hij. De patiënte raakte dodelijk vermoeid. Dit was juist de bedoeling,
want zo werd hij rustig. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De telegrafist die steeds maar weer op de seinsleutel moet drukken |
Beroepsziekten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door reuma aangetaste handen |
Ook boeren of boerinnen hadden kans op een beroepsziekte. Soms waren er op
een boerderij heel veel koeien, die allemaal met de hand moesten worden
gemolken. Je was daar meerdere keren per dag mee bezig en soms wel een paar
uur per keer. Daardoor kon je last krijgen van kramp in je handen of armen.
Dat heet ook wel melkerskramp. Door melkmachines te gebruiken kunnen
boeren veel gemakkelijker koeien melken. Vroeger hielpen voornamelijk vrouwen anderen met het huishouden. De was moest worden gedaan, het huis gepoetst en de vloer geschrobd. Zulke vrouwen werden ook wel dienstmeiden genoemd. Ze zaten elke dag wel een paar uur op hun handen en knieën om allerlei huishoudelijke klussen te doen. Daardoor gingen hun knieën en tenen zeer doen of konden hun knieën zelfs ontstoken raken. Enkele honderden jaren geleden hadden veel dienstmeiden daar last van, maar al in de Steentijd kwam deze kwaal voor. Die ontstekingen werden ook wel een dienstmeidenknie genoemd. Nog erger was het als je gewrichten (dat is waar twee botten bij elkaar komen) slijtage opliepen, waardoor je nog meer pijn kreeg tijdens het werk. Deze slijtage heet reuma, of reumatiek met een moeilijk woord. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele honderden jaren geleden was Nederland vaak in oorlog. In de zeventiende en achttiende eeuw hadden soldaten primitieve geweren. De kogel werd door een kleine ontploffing in de loop van het geweer weggeschoten. Die ontploffing ontstond doordat een klein metalen pennetje langs een klein stuk vuursteen schraapte als de trekker werd overgehaald. Dit veroorzaakte een vonk, waardoor de lont vlam vatte. Vuursteen is een heel harde steensoort. Iemand die heel goed vuursteen kan bewerken, wordt ook wel een vuursteensmid genoemd. Zo’n vuursteensmid maakte de hele dag kleine stukken vuursteen voor in geweren. Hij deed dit door met een stenen hamer op een brok vuursteen te slaan. Bij het bewerken van een vuursteenknol sprongen er echter ook piepkleine splintertjes van af. Deze splintertjes waren zo fijn als stof en dwarrelden heel lang door de lucht. Zo ademde de vuursteensmid het stof in. Als hij dit werk dagen lang deed, kreeg hij zoveel stof binnen, dat het aan de binnenkant van zijn longen bleef plakken. Dit heet stoflongen of steenhouwerslongen. Als dit gebeurde, kon hij nog maar moeilijk ademen. Al in 1724 werd deze ziekte voor het eerst beschreven door doktoren. Mensen die metaal bewerkten, konden ook last krijgen van hun longen. Iemand die metaal bewerkt, heet ook wel een smid. Een smid werkte vaak in een vrij klein schuurtje, een smidse. Boven het gloeiend hete vuur bewerkte hij koper, ijzer of een ander metaal. Het vuur werd gestookt met veel hout of steenkool. Door de vlammen dwarrelde veel fijn stof door de smidse, dat de smid de hele dag inademde. Dan kreeg zo’n smid rokerslongen. Ook mensen die de hele dag in een steenkolenmijn werkten, konden last krijgen van hun longen. Doordat ze de hele dag steenkool in de mijn loshakten, kwam er veel stof vrij. In de nauwe, afgesloten mijnschachten waaide het niet. Ook was er geen frisse lucht. Daardoor ademden mijnwerkers de hele dag vieze lucht in, waar heel veel stof in zat. Al in 1556 schreef een Duitse arts een boek over de oorzaak van longziektes onder mijnwerkers. Tegenwoordig zijn er goede pakken en zuurstofmaskers voor mijnwerkers om hen te beschermen tegen het stof.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inenten of bidden? Handen wassen en niet zoenen Weet jij waarom je van water waar ratten in zwemmen erg ziek kunt worden? En weet je waarom je moeder steeds zegt dat je je handen moet wassen als je naar het toilet bent geweest? En waarom durf jij niemand te zoenen die de griep heeft? Op al deze vragen weten we nu het antwoord. Vroeger was dat wel anders. Natuurlijk weten we ook nu nog lang niet alles van het voorkomen van ziektes. Maar op heel veel vragen hebben de geleerden in de afgelopen eeuwen antwoorden gevonden. Daarom weten we nu ook van veel ziektes hoe we die kunnen voorkomen en hoe we ons er tegen kunnen beschermen. Maar stel je eens voor dat het nu geen 2006 was maar dat je in het jaar 1811 leefde. In dat jaar stierven er in Horst maar liefst 55 mensen aan een ernstige ziekte die men bloedloop noemde. De inwoners van Horst wisten niet waardoor deze ziekte veroorzaakt werd of hoe zij deze konden voorkomen. Daarom riepen de mensen in hun angst de heilige Lucia aan. Dat betekent dat zij in een gebed aan de heilige Lucia vroegen of zij er voor wilde zorgen dat ze niet ziek werden of er in elk geval niet dood aan zouden gaan. Van de heilige Lucia dacht men dat zij bescherming bood tegen het krijgen van de ziekte bloedloop. Of het bidden veel geholpen heeft, weten we niet. Wel weten we dat er veel meer heiligen waren die aanbeden werden omdat zij als beschermheiligen tegen ziektes werden beschouwd.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bidden of inenten?
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dood gaan en begraven worden
http://www.eindhovenfotos.nl/catharinakerk.htm,
www.archeologie.eindhoven.nl
of bezoek eens één van de webcams. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blik op het oude, pas gerestaureerde kerkhof van Horst. Op de achtergrond het monument voor de Horster slachtoffers van de 2e Wereldoorlog. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Symboliek
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dodenwake |
Dodenwake Dit gebruik stamt uit de heidense tijd voor de kerstening in de Middeleeuwen. Voor de kerstening hadden de mensen in Nederland een ander geloof. Als toen iemand stierf, werden tijdens de dodenwake liederen gezongen en werd er veel gegeten en vooral veel gedronken. Misschien deden de mensen dit juist omdat ze meenden dat de overledene met zijn de voorouders was herenigd. De kerk heeft geprobeerd deze gebruiken te verhinderen. Dit lukte niet, want het werd vaak een gezellige boel na verloop van uren. De christenen hebben bedacht dat men het eten en drinken afwisselde met gebed en psalmgezang. De bedoeling van de wake was de dode in het oog te houden en te verhinderen dat de geest van de gestorvene terugkeerde op aarde. Men was bang dat die geest zich zou wreken op hen die nog leefden. Zolang het lijk boven aarde stond, kwamen de buurtbewoners van de overledene in het sterfhuis bijeen om samen te bidden. Op de avond voor de begrafenis eindigde het gemeenschappelijke gebed met het verspreiden van een handvol gewijde aarde in de kist. Zo werd het stoffelijk overschot van de overledene in aanraking gebracht met het stof waarover de priester de zegen der kerk had uitgesproken. Wachtte de overledene dan al geen rustplaats in gewijde grond, hij zou althans rusten in vereniging met gewijde aarde. Zo trachtten onze voorouders het oud christelijke gebruik nog zoveel mogelijk in stand te houden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Begrafenismaal Na de begrafenis vond het begrafenismaal plaats. De genodigden brachten boter of andere etenswaren mee (de offers) en het lijk- of leedmaal werd verzorgd door de buren. De koude maaltijd kon bestaan uit brood met ham, kaas of suiker, veel boter en koffie met kandij. Ook werd er wel volstaan met thee met een krakeling. De warme maaltijd bestond uit grauwe erwten met spek of ham en als toetje rijstebrij met veel boter en soms suiker. Bij de koffie werden broodjes gegeven in de vorm van een krakeling, vlechtwerk of scheenbeen (de duivekater). Vaak had het brood de vorm van een vlecht. Dit stamt uit de tijd dat een vrouw haar vlecht afknipte om in het graf te leggen. Het haar symboliseerde het lichaam van de vrouw en had een magische kracht.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De (dichtgemetselde) lijkdeur van de kerk van Ename, België |
Lijkdeur Tijdens de uitvaart werd de dode met de voeten naar voren naar buiten gedragen, zodat de geest van de gestorvene de weg niet terug kon vinden om onheil aan te richten. Dit gebeurde niet via de normale deur maar via een speciale lijkdeur. Die werd alleen gebruikt bij huwelijk en overlijden. Ze lag vaak aan de noordzijde van het pand; men dacht vroeger dat het dodenrijk aan het donkere noorden lag. Door via deze deur te gaan en ze daarna weer goed te sluiten, dacht men de geest van de gestorvene te beletten het huis weer binnen te komen. Dwaallichten Katholieken begroeven ongedoopte kinderen op het ongewijde gedeelte van een kerkhof. Dit was een aparte strook grond, die grensde aan de gewijde grond. De ongedoopte kinderen ‘mochten’ niet in de ‘hemel’. Men dacht dat de zieltjes van deze ongedoopte baby's zich als witte schim, als dwaallichtjes manifesteerden boven moerassen en meertjes. Liekspier De bevolking van Oost-Nederland bestond voornamelijk uit boeren met hun gezinnen die leefden in een buurtschap. Deze mensen hielden van meet af aan rekening met de dood. In de boerderij bevond zich naast het slop (het zoldergat boven de deel), het zogenaamde liekspier. Dat waren de lijkbalken waarover de planken lagen die eens zouden worden gebruikt voor de doodskist. Door een opening in het dak (bij de kachel) kon de geest naar buiten. Luiken Vroeger werden de luiken van een boerderij op een kier na dichtgedaan als er ergens in de buurt een dode in huis was. Dit was om de ziel van de overledene te beletten weer binnen te komen. Overluiden Vanaf 11.30 uur tot 11.45 uur werd op de sterfdag de dode overluid. Iedereen in het dorp wist dan, dat er iemand was overleden. Men begon al te luiden als de dragers met de kist het sterfhuis uitgingen. Het luiden duurde net zo lang tot de familie weer terug was. Klokkengelui was bedoeld ter zuivering van de lucht en ter verjaging van geesten van de overledene. Ook tijdens de begrafenisstoet werden de klokken luid geluid. Het afsteken van vuurwerk diende er vroeger trouwens ook voor om boze geesten te verjagen. Dit moest leiden tot een goedgezind nieuwjaar. In bepaalde gebieden werd de kist met de overledene drie keer rondom het kerkhof, in de richting van de omgang van de zon, gedragen. Op deze manier werd een magische cirkel getrokken die de dode buiten het leven van de levenden bande en de levenden beschermde tegen de geest van de overledene.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhennekleed Op sommige plaatsen zorgden de vrouwen van de noodnaobers voor het afleggen, het wassen van het lijk en het verkleden. De dode kreeg een zogenaamd ‘verhennekleed’ aan. Het was een eigen gesponnen en geweven linnen kleed. Dit ‘doodshemd’ was het eerste stuk dat een bruid voor haar uitzet kreeg. Het was voorzien van de naamletters van de dragers en soms van een jaartal: het trouwjaar; alles in zwart garen geborduurd. In andere gevallen had men voor hetzelfde doel in het kabinet een grote lap linnen klaarliggen, waaruit na het overlijden door de buurvrouwen het doodshemd werd gemaakt. Het kleed mocht niet over de enkels reiken, omdat de dode er misschien over zou struikelen als hij op de dag der Opstanding Christus tegemoet zou lopen. Ook moest het kleed met één naald en één draad, zonder knopen erin, genaaid worden. Van knopen zou een bindende kracht uit gaan, die de ziel zou verhinderen het lichaam te verlaten. De naald werd onderin het kleed gestoken of in het vuur geworpen. Het verhennekleed werd in de huwelijksnacht gedragen en daarna in de kabinetkast opgeborgen tot er een sterfgeval in de familie was. Wanneer iemand zeer oud of dodelijk ziek was, werd het sterven begeleid door zowel een buur als een familielid. Niemand stierf in die tijd in eenzaamheid. Waarschijnlijk is deze traditie na de Tweede Wereldoorlog helemaal verdwenen. Doodskist De gestorvene werd stevig opgesloten in een kist, zodat de geest niet kon gaan ‘spoken’. Vroeger bestond de doodskist uit planken van eikenhout. Deze planken werden al lang voor het overlijden besteld bij de timmerman, zodat men in geval van overlijden de spullen alvast in huis had. Niet altijd had de timmerman namelijk eiken hout op voorraad. Uit praktische overwegingen bestond een buurtschap uit circa twaalf buren. In ieder geval acht ‘noodnaobers’. Deze acht buren moesten tijdens de tocht naar de begraafplaats de lijkkist op hun schouders dragen. Begrafenisondernemers Een jaar of vijftig geleden waren er nog geen begrafenisondernemers. Kwam in een buurtschap iemand te overlijden, dan stond de buurt klaar om te helpen. De noodnoabers werden ingelicht en iedereen ging naar de bewuste boerderij. Bij het sterfhuis werden briefjes getrokken waarop de naam stond van degene waar men moest ‘aanzeggen’. Met een beetje mazzel mocht je dicht in de buurt het slechte nieuws brengen. Maar als je pech had, dan moest je naar een naburig dorp of nog verder weg. Zonder auto nog wel ... Met een stok werd op de voor- of achterdeur geslagen. Men wachtte tot de heer des huizes naar buiten kwam en vertelde het slechte nieuws, soms in rijmvorm. Pas hierna mocht de aanzegger de drempel over. Deed hij zijn zegje binnen, dan kon dat onheil betekenen. Binnen werd hij getrakteerd op koffie en meestal een borrel. Dan kon het nog erg laat én gezellig worden. Tip: zoek ook eens op de volgende sites: http://www.leylijnen.com/doodwegen.htm http://www.leylijnen.com/heiligdommen.htm |